direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2017
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.BPSG2017-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De gemeenten Vlissingen en Borsele actualiseren de bestemmingsplannen binnen hun grondgebied.

Ook voor het gebied van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe is het van belang een actuele regeling op te stellen die in overeenstemming is met de wettelijke vereisten zoals de standaarden op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

Actualisatie kan ofwel via een bestemmingsplan ofwel via een beheersverordening plaatsvinden. In 2011 is gestart met het herzien van deze bestemmingsplannen. Deze herziening was niet tijdig gereed om te voldoen aan de actualiseringsplicht. Hierdoor is in 2013, zowel door de gemeente Vlissingen als door de gemeente Borsele, eerst een beheersverordening vastgesteld. Deze beheersverordeningen dienen als tijdelijk instrument. Hiermee werd voorkomen dat op ingediende bouwaanvragen die gebaseerd zijn op een bestemmingsplan dat ouder is dan 10 jaar, geen leges kunnen worden geheven door de gemeente.

De bestemmingsplannen 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2017' hebben betrekking op het gehele beheersgebied van Zeeland Seaports (ZSP) van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Zowel de gemeente Borsele als de gemeente Vlissingen stellen voor hun grondgebied afzonderlijke bestemmingsplannen vast. Er is gekozen voor één plansystematiek voor beide bestemmingsplannen, omdat er sprake is van één samenhangend gebied.

Toelichting bestemmingsplan
De toelichting op de beide bestemmingsplannen beschrijft het Zeehaven- en industrieterrein Sloe als gehele terrein. Voor het overgrote deel wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen het Vlissings deel en het Borsels gedeelte. Een uitzondering hierop is de juridische planbeschrijving in hoofdstuk 4 van de toelichting. Dit hoofdstuk wordt afgestemd op de juridische regeling van de desbetreffende gemeente. De juridische regeling bestaat uit de verbeelding (plankaart) en planregels.  

Crisis- en herstelwet

Het Sloegebied is aangemeld als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet (Chw) en als prioritair project in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De provincie Zeeland en de gemeenten Borsele en Vlissingen willen in samenwerking met het havenschap Zeeland Seaports (ZSP) het gebruik van het Sloegebied als haven- en industriegebied versterken. Het Sloegebied, gelegen aan de oever van de Westerschelde, vormt samen met de Kanaalzone (Terneuzen) een zeehaven van nationaal belang. De versterking van de ruimtelijke economische ontwikkeling vindt op een duurzame wijze plaats door concentratie van de economische activiteiten in het havenindustriegebied: zuinig en intensief ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Er moet sprake zijn van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling waarbij de milieubelasting buiten het havenindustriegebied met name op gebied van geluidbelasting en stikstofdepositie binnen de grenzen blijft. Om dit doel te kunnen bereiken moet de milieugebruiksruimte goed kunnen worden verdeeld. De Chw maakt het mogelijk dat dit bestemmingsplan een zogenaamd bestemmingsplan-plus is als bedoeld in artikel 2.3 van de Chw. In het kader van de milieueffectrapportage (zie ook paragraaf 3.1) is onderzocht of er knelpunten in de milieugebruiksruimte kunnen ontstaan bij de verdere ontwikkeling van het Sloegebied. Uit dit onderzoek blijkt dat geen knelpunten ontstaan op het gebied van geluid. De provincie, gemeenten en ZSP kiezen er daarom voor om de geluidruimteverdeling voort te zetten op de huidige wijze (zie paragraaf 3.2.2). Wel blijkt dat op het gebied van stikstofdepositie de milieugebruiksruimte gelimiteerd is (zie ook paragraaf 3.2.9). Dit leidt tot een beperking in de regels van dit bestemmingsplan.

Ook is een beperking opgenomen dat de koelwaterinname en -lozing niet mag plaatsvinden in het Natura 2000-gebied.

1.2 Plangebied

Een globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. Daarbij is zowel het plangebied binnen Vlissingen als binnen Borsele weergegeven. Op 7 augustus 2012 is het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe gewijzigd. De grens in het Sloegebied is verschoven, waardoor de invulling van het (nu) binnen Natura 2000 gelegen bestemde haven- en industrieterrein alleen nog door bestaande activiteiten kan worden gebruikt. Voor dit gebied wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld. De vigerende beheersverordening blijft hier voorlopig van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2017-0001_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (met gemeentegrenzen)

1.3 Geldende planologische kaders

Ter plaatse van het plangebied gelden de beheersverordeningen Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2013, van de gemeenten Vlissingen en Borsele, die aansluiten op c.q. vrijwel overeenkomen met de daarvoor geldende bestemmingsplannen Zeehaven- en industrieterrein Sloe 1994.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt een korte kenschets van het plangebied gegeven. Daarna wordt ingegaan op het geldende beleidskader.
  • Hoofdstuk 3 bevat de samenvatting van het planMER en de sectorale (milieu)toetsen.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de bestemmingsregeling. Eerst wordt een toelichting gegeven op de opzet van de verbeelding en regels. Vervolgens wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de bijbehorende regels.
  • In hoofdstuk 5 wordt beschreven op welke wijze de gemeente de handhaving van het bestemmingsplan nastreeft en wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beleidskader

2.1 Belang havens voor Nederland en regio

De havens van Vlissingen en Borsele (Sloegebied) en Terneuzen (Kanaalzone) zijn van vitaal belang voor de werkgelegenheid in de provincie Zeeland. De bedrijvigheid in de havens zorgt voor zo'n 18% van de werkgelegenheid in Zeeland en voor 25% van de in Zeeland geproduceerde toegevoegde waarde. In het gebied bevinden zich ongeveer 200 bedrijven. Bij deze 200 bedrijven werken dagelijks ongeveer 32.500 mensen en er wordt jaarlijks circa 5 miljard euro bijgedragen aan de Nederlandse Economie.

De havens hebben een overslagvolume van 33 miljoen ton. Hiermee vormen deze havens na Rotterdam en Amsterdam samen de derde zeehaven van Nederland. De havens zijn georganiseerd als een publiekrechtelijk samenwerkingsverband van de Provincie Zeeland en de gemeenten Vlissingen, Terneuzen en Borsele, met Zeeland Seaports (ZSP) als exploitant van de havens. In enkele sectoren is het belang van de havens afgezet tegen andere havens nog groter. De havens zijn samen de grootste:

  • in Nederland op het gebied van op- en overslag van conventioneel fruit;
  • in Europa in op- en overslag van houtproducten, meststoffen en modules voor de offshore windenergie;
  • in de wereld in de op- en overslag van non-ferro metalen.

Om het belang van de havens de komende jaren te laten groeien wil ZSP in blijven zetten op havengerelateerde werkgelegenheid en de toegevoegde waarde laten groeien.

ZSP heeft tot taak om de onmisbare bijdrage van de Zeeuwse havens aan de regionale economie te bewaken en waar mogelijk te ontwikkelen. Het stimuleren van voldoende gekwalificeerd arbeidsaanbod maakt deel uit van deze doelstelling.

Om het belang van de havens te blijven bewaken en verder uit te werken is in maart van 2016 door Zeeland Seaports een nieuw Strategisch Masterplan 2015-2022 vastgesteld. Dit masterplan heeft als titel 'Winning Combinations'. In dit masterplan staat de focus van de havens voor de komende jaren centraal.

Strategisch Masterplan 2015-2022

Het nieuwe strategisch masterplan schept kaders, denkbeelden en concrete doelen die in 2022 behaald dienen te zijn. Dit wordt nader uitgewerkt door middel van een managementagenda en jaar- en projectplannen.

Het masterplan kent de volgende ambities.

Clusters van fitte bedrijven

In 2022 kennen de havens een veelzijdige en sterke samenstelling van logistieke en industriële bedrijven. Focus ligt o.a. op een vijftal groeisegmenten, te weten (fresh) food, fertilizers (meststoffen), projectlading (w.o. offshore wind), liquid bulk en break bulk. In deze segmenten zijn gezonde clusters te realiseren waarin fitte bedrijven elkaar versterken. Op het gebied van containerisatie wordt een midsized containerterminal gerealiseerd.

Hierdoor moet de directe en indirecte toegevoegde waarde van de haven van circa € 5 miljard in 2013 naar € 6 miljard in 2022 groeien.

Goede leefomgeving

ZSP behaalt uiterlijk in 2019 de milieu accreditatie Ecoports, waardoor er in 2022 al enkele jaren conform deze systematiek wordt gewerkt.

In overleg met onder andere overheden, het bedrijfsleven en de milieubeweging levert ZSP bijdragen aan gebiedsafspraken op onder meer het gebied van milieu en modal split in de Kanaalzone en het Sloegebied.

Optimale infrastructuur

Er is sprake van een optimale infrastructuur waarbij, mede op basis van de schillenbenadering voor bedrijvigheid, voldoende uitgeefbare ruimte is gecreëerd om te voldoen aan de groeiende ruimtebehoefte van bedrijven. Hierbij wordt nog ruimte gecreëerd voor bedrijven in de Sloehaven-West, het facility park Sloepoort en de Buitenhaven van Vlissingen. De ruimte van de Westerschelde Terminal blijft gereserveerd voor de ontwikkeling van allerlei overslagactiviteiten.

Naast de komst van de Nieuwe Sluis te Terneuzen wordt de Multi Utiliy Provider (MUP) gedeeltelijk gerealiseerd, waardoor verschillende gebruikers met behulp van ondergrondse leidingen met elkaar verbonden worden.

In de periode tot 2022 wordt het asset en lifecycle management ingevoerd met aandacht voor de flexibiliteit en multi-inzetbaarheid van de haveninfrastructuur.

Nautische aantrekkelijkheid

In 2018 is een nautische diepgang van minstens 17 m in het Sloegebied gerealiseerd.

Ook is het MIGHT-programma in 2018 gerealiseerd. MIGHT staat voor Maritieme Integratie Ghent Terneuzen en is een samenwerkingsproject op het gebied van optimaal nautisch beheer met het Havenbedrijf van Gent, Rijkswaterstaat en het Vlaamse departement Mobiliteit en Openbare Werken. Mede hierdoor is de turnaround time voor de scheepvaart in 2022 minstens gelijk aan 2015 ondanks het sterk toegenomen verkeer.

Om de nautische aantrekkelijkheid te verhogen en de havens duurzamer te maken zijn in 2020 voorzieningen voor LNG-bunkering (brandstof maritieme sector) gerealiseerd.

2.2 Ruimtelijke kenschets industrieterrein

Het Sloegebied kenmerkt zich door grootschalige industrie en een ruime opbouw. Kenmerkende elementen die de ruimtelijke structuur typeren, zijn:

  • de insteekhavens;
  • de ruime kavels, rationeel verkaveld, gebaseerd op de ontsluitingsstructuur;
  • grootschalige en industriële complexen en kleinschaligere industriële en bedrijfsmatige bebouwing;
  • de bovengrondse en ondergrondse infrastructurele werken (hoogspanningsverbindingen en leiding(zones));
  • rondom het zeehaventerrein opgaande landschappelijke inpassing; met daaraan grenzend de N254. Deze inpassing is aanwezig tot het knooppunt van de Sloeweg met de Westerscheldetunnelweg. Ten zuiden hiervan is nog groenproject 't Sloe aanwezig. Dit brengt inpassing van het Sloegebied met zich mee.

Op grotere afstand vanaf het bedrijventerrein bevinden zich diverse agrarische bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen, verspreid liggende burgerwoningen en een aantal woonkernen waarvan de kern Nieuwdorp het dichtst bij het zeehaventerrein ligt. De eerste woningen van deze kern liggen op minder dan 400 m van de grens van het bedrijventerrein, maar ook de kern Borsele ligt op relatief korte afstand van het Zeehaven- en industrieterrein. De afstand ten opzichte van de meest nabijgelegen kavels aldaar bedraagt ongeveer 700 m. De afstanden tot deze woonkernen en individuele woningen zijn van invloed op de milieuzonering op het industrieterrein. Deze milieuzonering is nader uitgewerkt in paragraaf 3.2.1.

Op het zeehaventerrein is nog circa 186 ha bedrijfsterrein vrij uitgeefbaar. Deze industriële ontwikkeling wordt gezien als bestaande ontwikkelruimte: er geldt immers nu reeds een juridisch-planologisch regime waarbinnen het oprichten van industriële bedrijvigheid op deze kavels mogelijk is.

2.3 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Met deze structuurvisie gooit het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid en kiest het voor een selectievere inzet van rijksbeleid. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In het rijksbeleid (PKB Derde Structuurschema Electriciteitsvoorziening (SEV III)) is het Zeehaven- en industrieterrein Sloe als een belangrijke schakel in het hoofdnetwerk voor de elektriciteitsvoorziening aangeduid. De PKB Derde Structuurschema Electriciteitsvoorziening (SEV III) bevat de bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen voor elektriciteitsproductie met een vermogen van ten minste 500 MW. Het Sloegebied is hierbinnen opgenomen als één van de vestigingsplaatsen voor elektriciteitsproductie en één van de mogelijke locaties voor nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV of meer en voor het waarborgingsbeleid kernenergie.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de duurzaamheidsladder opgenomen. Deze ladder is een procesvereiste bij de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro is geformuleerd dat een ruimtelijke ontwikkeling de ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen betreft.

Voor het Sloegebied is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De bouw en gebruiksmogelijkheden van het Zeehaven- en industrieterrein zijn al toegestaan op basis van het vigerende planologisch regime. Deze stelling wordt ook gestaafd door de uitspraak van 25 juni 2014, 201307360/1/R3. Ook in dat geval was sprake van een reeds bestaand bedrijventerrein dat in een onherroepelijk bestemmingsplan reeds planologisch was vertaald als bedrijventerrein. De Afdeling was dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Barro. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Voor het plangebied zijn de navolgende onderdelen van nationaal belang.

Munitiedepot

Bij Ritthem is een munitiedepot aanwezig. De veiligheidszones B en C van dit munitiedepot liggen gedeeltelijk over het plangebied. Voor deze gebieden worden dan ook de regels vanuit het rijksbeleid vertaald.

  • Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de B-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toestaan.
  • Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de C-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.

Vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking – Borssele/Vlissingen

Het Sloegebied is aangemerkt als vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking. Het bestemmingsplan maakt, gelet op de toegekende milieucategorieën, de vestiging van nieuwe grootschalige energievoorzieningen mogelijk. Wel gelden beperkingen gelet op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan: de mogelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 3.2.9) is maatgevend.

Primaire waterkeringen

Op basis van het Barro moeten primaire waterkeringen worden bestemd met een bestemming Waterkering. Dit is gebeurd. Vanuit het Barro zijn ook de vrijwaringszones op de verbeelding van het bestemmingsplan vastgelegd.

Energieakkoord

Met het Energieakkoord 2013 ambieert het kabinet-Rutte II een duurzame energievoorziening. Het akkoord is een resultaat van onderhandelingen tussen kabinet, bedrijfsleven en maatschappelijk vertegenwoordigers onder leiding van de Sociaal Economische Raad (SER). Naast de Rijksoverheid tekenden ook natuur- en milieuorganisaties, vakbonden, energieproducenten, netbeheerders, de bouwsector, woningcorporaties, chemiesector en vertegenwoordigers van burgerinitiatieven het Energieakkoord. Het Energieakkoord is van belang voor het Sloegebied met haar energiecentrales en industrie. Het akkoord bestaat uit tien pijlers.

  • Een eerste pijler onder het akkoord is energiebesparing.
  • Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt de tweede pijler. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt. In 2023 moet dat 16% zijn.
  • Een derde pijler is decentrale opwekking. Decentrale opwekking is het verspreid opwekken van energie. Het is een nieuwe trend in de opwekking van warmte en elektriciteit. Voorbeelden van decentrale opwekking zijn zonneboilers, zonnepanelen en windturbines. Maar ook warmtekrachtkoppeling bij kantoren en in de tuinbouw en vergistingsinstallaties bij boerenbedrijven.
  • De energietransitie zal gevolgen hebben voor de netwerken die vraag en aanbod bij elkaar moeten brengen. De vierde pijler zorgt ervoor dat het energietransportnetwerk gereed is voor een duurzame toekomst.
  • Een goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel (ETS) is, als vijfde pijler van het akkoord, een cruciale factor in de langetermijnontwikkeling richting een duurzame energievoorziening.
  • Als zesde pijler is met energiebedrijven afgesproken – in samenhang met pijler 2 en 3 – dat vijf oude en relatief vervuilende kolencentrales eerder worden gesloten. De eerste drie centrales sluiten in 2016, de resterende twee centrales die gebouwd zijn in de jaren 80 volgen in 2017.
  • De laatste vier pijlers (7 t/m 10) zijn gericht op mobiliteit, werkgelegenheid, innovatie en financiering.

Het Sloegebied kent grote energiecentrales en wordt het koppelpunt voor aansluiting van de Windprojecten op zee. Daarnaast zijn gebieden gereserveerd waar nieuwe windturbines kunnen komen mits dit bedrijfsontwikkelingen niet belemmert. Ten slotte zijn er plannen om zonne-energievelden aan te leggen aan de randen van het Sloegebied (zie ook paragraaf 2.4). Hiervoor wordt een afzonderlijke procedure doorlopen. Het ontwerpbesluit voor Zonnepark Scaldia ligt vanaf 20 juli 2016 gedurende 6 weken ter visie.

Deltaprogramma (2015)

Het Deltaprogramma bevat onder meer maatregelen ter bevorderingen van de waterveiligheid. In Haringvliet, Oosterschelde en Westerschelde ontstaan op termijn opgaven voor waterveiligheid, door zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren. Door klimaatverandering (lagere rivierafvoeren) ontstaan ook opgaven voor de zoetwatervoorziening bij de inlaatpunten. Veranderingen in de neerslag leiden tot opgaven in gebieden die omringd zijn door zout water en geen zoet water uit het hoofdwatersysteem ontvangen.

Het waterveiligheidsbeleid wordt op een nieuwe leest geschoeid. De afgelopen decennia is gewerkt aan het verbeteren van de bescherming tegen hoogwater volgens de huidige wettelijke norm (overschrijdingskans). Dankzij nieuwe kennis wordt de overstromingsrisicobenadering toegepast in het waterveiligheidsbeleid, door rekening te houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Voor het Sloegebied geldt een hogere normering omdat ter plaatse vitale infrastructuur ligt en het gebied van groot economisch belang is. Bij het Sloegebied geldt dat steenbekledingen worden vernieuwd in het kader van waterveiligheid.

Voor de zoetwatervoorziening komt er een samenhangend pakket van maatregelen in het hoofdwatersysteem, de regionale watersystemen en bij de zoetwatergebruikers (onder meer landbouw, industrie en drinkwatervoorziening).

2.4 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland (inclusief 1e wijziging)

In het provinciaal beleid is beschreven dat de haventerreinen en industrie belangrijk zijn voor de economie van Zeeland. Innovatie, investeringen en vernieuwingen zijn nodig voor een duurzame

ontwikkeling. In 2018 is de Zeeuwse industrie toekomstbestendig en heeft voldoende ontwikkelruimte.

De leefomgevingskwaliteiten zijn in de directe omgeving minstens gelijkwaardig aan het basisjaar 2006. De goede achterlandverbindingen van en naar de zeehavens over weg, water, spoor en per buisleiding worden behouden en versterkt.

De Provincie Zeeland bevordert toekomstbestendige ontwikkeling van het industrie- en havencluster in Zeeland door middel van onder andere:

  • 1. stimuleren Biobased Economy;
  • 2. toetsen bedrijven aan best beschikbare technieken (BBT);
  • 3. uitbreiding havenfaciliteiten faciliteren;
  • 4. verdere verbetering toegankelijkheid en achterlandverbindingen;
  • 5. regulering milieuruimte;
  • 6. realiseren reststroomkoppeling;
  • 7. verbeteren milieucommunicatie.

De herziening van het Omgevingsplan Zeeland en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland is op 11 maart 2016 vastgesteld door de Provinciale Staten. Het betreft een beperkte aanpassing naar aanleiding van enkele maatschappelijke ontwikkelingen (o.a. de wens om zonneparken in het landelijk gebied te realiseren). Voor het Sloegebied betekent de herziening dat er in beginsel zonneparken gerealiseerd kunnen worden ('bestaand bebouwd gebied incl. bedrijventerreinen en zeehaventerreinen').

Het opwekken van zonne-energie is een mogelijkheid om te voorzien in duurzame energie. De Provincie ondersteunt de innovatie in en opwekking van zonne-energie. Het gaat daarbij vooral om het plaatsen van zonnepanelen door bedrijven en burgers voor eigen gebruik. Productie van zonne-energie op grotere schaal is een relatief nieuwe ontwikkeling in Zeeland. De Provincie wil vanwege de technologische ontwikkelingen, landschappelijke effecten en beperkte vraag naar ruimte voor zonneparken dat de opwekking van zonne-energie vooralsnog alleen wordt toegestaan in gebieden binnen de begrenzing bestaand bebouwd gebied (incl. bedrijventerreinen en zeehaventerreinen) en op agrarische bouwvlakken. In de randzone van het Sloegebied wordt via een afzonderlijke procedure de opwekking van zonne-energie mogelijk gemaakt.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ)

De VRPZ bevat de juridische toetsinggronden die zijn gebaseerd op het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Deze vertaling heeft plaatsgevonden door middel van een aantal thema's. Een deel van deze regels is van belang voor het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2017.

Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de VRPZ is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met het voorliggende bestemmingsplan is daaraan invulling gegeven. Van belang zijn de artikelen:

  • 2.1 Algemene regels voor duurzame verstedelijking. Aan dit aspect wordt voldaan. Het betreft een voortzetting van de bestaande mogelijkheden waarbij geen nieuw ruimtebeslag zal plaatsvinden. Hierdoor zal er geen toetsing nodig zijn aan de algemene regels voor duurzame verstedelijking, zie tevens paragraaf 2.3.
  • 2.2 Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen. Het gebruik van de bestaande bedrijfspercelen is als zodanig bevestigd. Er is geen detailhandelsfunctie aanwezig, noch voorzien in het bestemmingsplan. Nieuwe bedrijfsfuncties en detailhandelsvoorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de Verordening Ruimte.
  • 2.3 Wonen. Er zijn op het industrieterrein geen (bedrijfs)woningen aanwezig. Bij partycentrum Landlust is een bedrijfswoning aanwezig. In het nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.
  • 2.11 Waterkeringen. De waterkeringen zijn conform de Legger van het Waterschap Scheldestromen overgenomen. Eveneens zijn de primaire keringen bestemd. Vanuit het Barro is ook de vrijwaringszone – dijk op de verbeelding van het bestemmingsplan bevestigd. Naast de waterkerende functie is tevens het behoud van de cultuurhistorische waarde, voor zover aan de orde uiteraard, vastgelegd.
  • 2.12 Bestaande natuur. Enkele dijken zijn in de Verordening Ruimte mede aangewezen als bestaande natuur- en landschapswaarden. Dit betreft echter primaire waterkeringen en hierdoor worden deze in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming Waterstaatswerken.
  • 2.17 Landschap. Langs de randen van het industrieterrein liggen groengordels, die landschappelijke betekenis hebben. In het bestemmingsplan zijn deze voorzien van de bestemming Groen. Een deel van de vuilstort is aangemerkt als landschapselement. In overleg met de provincie is afgesproken dat dit niet nader geregeld wordt in het bestemmingsplan. Enkele secundaire waterkeringen zijn voorzien van de bestemming Bedrijventerrein. Om de aanwezige landschapswaarden te borgen is hiervoor een aanduiding opgenomen met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel.

In het bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik vastgelegd. In het bestemmingsplan is het beleidskader van de VRPZ toegepast. Daarmee voldoet het bestemmingsplan ook aan de VRPZ.

2.5 Gemeentelijk beleid

In de structuurvisies van Borsele en Vlissingen onderschrijven beide gemeenten het beleid zoals verwoord in het Strategisch Masterplan van Zeeland Seaports (zie paragraaf 2.1).

Hoofdstuk 3 Samenvatting planMER en sectorale toetsen

3.1 Ontwikkelingen in het bestemmingsplan en planMER

Algemeen

Voor industrieterreinen spelen milieuaspecten een belangrijke rol bij het actualiseren van bestemmingsplannen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen milieubelastende bronnen en milieugevoelige functies (onder andere wonen) in de omgeving.

Dit hoofdstuk bevat de samenvatting van de milieusituatie in het plangebied en de directe omgeving van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Deze samenvatting is gebaseerd op gegevens uit het bijbehorende planMER. Het planMER zelf vormt een separate bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierin is het onderzoek naar de huidige milieusituatie en de milieueffecten van de verdere doorontwikkeling van het industrieterrein integraal opgenomen. Het planMER vormt dan ook tevens de milieuonderbouwing van dit bestemmingsplan. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een toelichting op de milieuzonering die gebaseerd is op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering en specifiek gemaakt is voor dit Zeehaven- en industrieterrein.

Wettelijk kader

Om het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu, is sinds enkele decennia het instrument van de milieueffectrapportage (mer) in de Nederlandse wetgeving ingevoerd. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Het Sloegebied valt onder categorie D11.3 van bijlage D bij het Besluit m.e.r. Ook al is het bestemmingsplan voornamelijk consoliderend van aard. Toch geldt er een planmer-plicht, vanwege de ontwikkelingsruimte die op het industrieterrein aanwezig is door braakliggende percelen. Daarnaast grenst het Sloegebied aan het Natura 2000-gebied Westerschelde&Saeftinghe. Omdat significante negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied niet op voorhand zijn uit te sluiten is een Passende Beoordeling uitgevoerd. In het Besluit m.e.r. is bepaald dat, wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Nb-wet gemaakt moet worden, er automatisch sprake is van een planmer-plicht.

De referentiesituatie

De referentiesituatie in het MER betreft de feitelijke ruimtelijke situatie aangevuld met ontwikkelingen waarvoor vergunning is verleend. In de huidige situatie is nog 186 ha uitgeefbaar terrein beschikbaar voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Zie voor een nadere beschrijving paragraaf 4.2 van het planMER.

Ook in de omgeving van het Sloegebied doen zich ontwikkelingen voor die van belang zijn voor de gebruiksmogelijkheden van het Sloegebied. Concrete projecten waarover inmiddels besluiten zijn genomen en die daarmee onderdeel uitmaken van de referentiesituatie zijn:

Op het industrieterrein:

  • de uitbreiding van het bedrijf Kloosterboer in de Westhofhaven;
  • de transformatie van het bestaande bedrijf van Verbrugge tot een containeroverslagbedrijf (VCT);
  • de uitbreiding van de bestaande kolen- en ertsenopslag van Ovet met 5 ha, incl. de vernieuwing van de kade om grotere schepen te kunnen ontvangen.

In de omgeving:

  • de verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg;
  • de uitvoering van het Maatregelenpakket Zeeuwse lijn gericht op vermindering van de geluidoverlast langs de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal;
  • verbetering van de maritieme toegang van het Kanaal Gent-Terneuzen (besluit aanleg zeesluis);
  • het project 380 kV Zuid-west dat gericht is op het realiseren van een nieuwe 380 kV-lijn vanaf Borssele naar Tilburg;
  • de verdere uitvoering van Groenproject 't Sloe;
  • project Net op zee Borssele;
  • ontwikkeling bedrijvenpark Sloepoort;
  • verdere ontwikkeling Buitenhaven Vlissingen.

Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden

Om de ontwikkelingsmogelijkheden (met name voor de uitgeefbare kavels) te vertalen naar milieueffecten, is in het planMER een onderbouwde aanname gedaan ten aanzien van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

Hiervoor wordt een bandbreedtebenadering gevolgd waarbij in eerste instantie twee alternatieven worden verkend. Met deze twee alternatieven worden de minimaal te verwachten milieueffecten alsmede de maximaal te verwachten milieueffecten van de verdere ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht. Op basis van de effectbeschrijving van deze twee uitersten zal worden bepaald welke bestemmingen en bijbehorende voorschriften in de bestemmingsplannen worden opgenomen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met andere overwegingen dan de effecten op natuur en milieu.

Uitgangspunt voor de ontwikkeling van de alternatieven is dat de bestaande bedrijven in het Sloegebied hun activiteiten voortzetten en de ruimte binnen hun vergunning benutten. Er zijn geen signalen die er op wijzen dat de bestaande bedrijven in het gebied binnen de looptijd van de bestemmingsplannen (10 jaar) vertrekken of hun productieproces ingrijpend wijzigen. Een uitzondering geldt voor het bedrijf Verbrugge, dat van plan is haar activiteiten te veranderen naar containeroverslag.

Een en ander betekent dat de alternatieven zich richten op de invulling van de nog beschikbare terreinen. Dit betreft circa 237 ha terrein. Voor een deel van dit areaal gelden afspraken c.q. beperkingen ten aanzien van de gronduitgifte. Daarbij kan gedacht worden aan opties die zijn genomen op terreinen of regelingen voor tijdelijk gebruik. Met deze afspraken c.q. beperkingen wordt in eerste instantie, bij de invulling van de twee alternatieven, geen rekening gehouden. Zodoende wordt het meest complete beeld van de minimaal en maximaal te verwachten milieueffecten van de verdere ontwikkeling van het Sloegebied verkregen.

Gegeven de rol die op grond van het nationale en regionale beleid is toebedeeld aan het Sloegebied ligt het primaat van de invulling van de nog uit te geven gronden bij zeehaven- en industriële activiteiten.

Ten aanzien van de potentiële milieueffecten dient in hoofdzaak gedacht te worden aan 1) effecten van de bedrijfsactiviteiten in het Sloegebied en 2) effecten van verkeersbewegingen, zowel over weg, water als spoor. Om de bandbreedte van mogelijke effecten in beeld te brengen kan onderscheid worden gemaakt in industriële activiteiten en logistieke activiteiten. De bedrijfsactiviteiten van het segment Industrie hebben in algemene zin een relatieve grote impact op de directe omgeving, terwijl logistieke bedrijven vooral impact hebben op en langs de achterlandverbindingen. Om deze reden zijn deze twee alternatieven onderzocht.

Alternatief Industrie en Energie

Het Alternatief Industrie en Energie gaat uit van de invulling van de nog uitgeefbare terreinen met industriële productiebedrijven en bedrijven die zich richten op de energievoorziening.

Alternatief Logistiek

Het Alternatief Logistiek gaat uit van de invulling van de nog uitgeefbare terreinen aan bedrijven die zich richten op de op- en overslag van goederen. In dit alternatief is in vergelijking tot het Alternatief Industrie en Energie meer ruimte gereserveerd voor de marktsegmenten bulk en containers, terwijl de industrie en de energievoorziening een geringer areaal in beslag neemt.

3.2 Samenvatting milieusituatie en -effecten

3.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader en referentiesituatie

In het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering. Het Sloegebied is een industrieterrein met zeehaven gerelateerde industrie. In de SVIR ziet het Rijk het Sloegebied dan ook als zeehaven van nationaal belang. Tezamen met de haven van Terneuzen/Kanaalzone faciliteert de haven bedrijvigheid in onder andere de topsectoren chemie, logistiek, water en energie. Het provinciaal beleid is gericht op uitbouw, versterking en verduurzaming van de havengebieden. In beide bestemmingsplannen is daarom een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die relateert aan de zeehaven gebonden activiteiten.

Het industrieterrein is in de huidige situatie gezoneerd op basis van de milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb. In dit bestemmingsplan wordt nu aangesloten bij de milieucategorieën zoals deze zijn opgenomen in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. In figuur 3.1 is de oude milieuzonering opgenomen, in figuur 3.2 is de geactualiseerde milieuzonering opgenomen. In de vigerende beheersverordening was hier overigens al op voorgesorteerd door in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zowel de milieucategorie uit de VNG-brochure op te nemen als de methode uit het vorige bestemmingsplan. De nieuwe Staat van Bedrijfsactiviteiten sluit dus nog steeds aan op de oude milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb, voor de helderheid zijn de oude milieucategorieën ook weergegeven. Deze Staat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegesneden op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Het is dus nadrukkelijk niet de standaard Staat uit de VNG-brochure.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2017-0001_0002.png"

Figuur 3.1 Huidige zonering op basis van milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2017-0001_0003.jpg"

Figuur 3.2 Toekomstige milieuzonering op basis van milieucategorieën

Verder is de Staat specifiek gemaakt voor een geluidgezoneerd industrieterrein. Dat houdt in dat het aspect geluid geen onderdeel uitmaakt van de milieuzonering. Het aspect geluid is immers reeds geregeld op grond van de Wet geluidhinder en heeft een geluidzone, omdat het industrieterrein een gezoneerd industrieterrein betreft (zie paragraaf 3.2.2). De cumulatieve geluidbelasting van bedrijfsactiviteiten mag op de juridisch vastgelegde geluidzone niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Daarmee is het aspect geluid reeds juridisch verankerd en geborgd en hoeft dit aspect niet te worden getoetst op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Om die reden maakt het aspect geluid geen onderdeel uit van de milieuzonering. Dit was ook al het geval in de voorgaande planologische regelingen (beheersverordening, bestemmingsplan).

De publicatie Bedrijven en Milieuzonering kent twee omgevingstyperingen, 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Het omgevingstype 'gemengd gebied' maakt gebruik van kleinere richtafstanden dan de typering rustige woonwijk. De definities voor beide omgevingstyperingen zijn als volgt:

Rustige woonwijk

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. 

Gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegende agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.

In het plangebied en de directe omgeving komt een flinke diversiteit aan functies voor, zoals zeehaven gerelateerde industrie, industrie, woningen en horeca. Tevens loopt langs de grens van het plangebied en langs de omliggende woningen in de omgeving van het plangebied de N254. Echter op relatief korte afstand bevinden zich de woonkernen Borssele en Nieuwdorp. Vanwege de ligging van deze woonkernen en de functiescheiding is voor de woonkernen uitgegaan van een milieuzonering die geënt is op een 'rustige woonwijk', zie hiervoor ook figuur 3.2 zoals dit is opgenomen in de VNG-brochure. Voor de individuele woningen in het buitengebied is conform de geldende beheersverordening uitgegaan van het gemengde karakter.

Er is uitgegaan van een inwaartse zonering vanaf zowel de kernen, als de losse omliggende woningen. Voor beide omgevingstyperingen worden de daarbij behorende richtafstanden gehanteerd (zie tabel 3.1 rustige woonwijk en gemengd gebied), waarbij aan de hand van cirkels zoals opgenomen in figuur 3.2 tot begrenzingen is gekomen van de verschillende milieucategorieën. De deelgebieden van de milieucategorieën zijn zoveel mogelijk voorzien van rechte lijnen, waarbij in elk geval de minimale afstand ten opzichte van de woonkern of de woning in het buitengebied wordt aangehouden.

Tabel 3.1 Richtafstanden tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied

milieucategorie   richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Onderzoek en conclusie

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding en in de regels opgenomen. Afhankelijk van de afstand tot de woningen en woonkernen zijn op het industrieterrein Sloegebied bedrijven tot en met categorie 4.1, categorie 5.1 en 5.2 of tot maximaal categorie 6 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 100 tot 1.000 m ten opzichte van gemengd gebied en 200 tot 1.500 m tot een rustige woonwijk. De zonering zoals deze is opgenomen op de verbeelding en in de regels is verankerd, heeft plaatsgevonden op basis van bovenstaande uitgangspunten.

Een aantal bedrijven waaronder de kerncentrale, de kolencentrale (gesloten, maar de vergunning is nog geldig waardoor de kolencentrale wordt gezien als een bedrijf) en het laden, lossen en overslaan van zeeschepen, en de vuilstort vallen in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Deze bedrijven hebben een specifieke aanduiding gekregen. Hierdoor zijn deze specifieke bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op de ligging van deze bedrijven op het industrieterrein en het huidige functioneren van dit terrein is er geen noodzaak om de betreffende bedrijven weg te bestemmen of te verplaatsen. In bijlage 1 bij de toelichting is een lijst opgenomen met de huidige aanwezige bedrijven. Hierin zijn ook de specifieke aanduidingen opgenomen in de laatste kolom van bijlage 1.

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en woonkernen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

Schillenbenadering Zeeland Seaports

Naast de milieuzonering hanteert Zeeland Seaports een schillenbenadering. Hiermee streeft het naar een efficiënt en doelmatig ruimtegebruik, zodat een toekomstbestendige, duurzame en logische clustering van de bedrijfs- en havenactiviteiten wordt bewerkstelligd. Daarmee wordt ook voorkomen, dat bedrijven negatieve gevolgen in hun bedrijfsvoering ondervinden van direct naast hen gelegen bedrijven. Behalve het instrument van de milieuzonering, hanteert Zeeland Seaports bij de uitgifte van de gronden de schillenbenadering. Hierbij zijn de uitgeefbare gronden verdeeld in 4 categorieën:

  • Schil 0: Wateroppervlak: o.a. locaties voor boord-boord overslag, steigers, wachtplaatsen.
  • Schil 1: Kadegebonden: locaties die direct aan het water grenzen.
  • Schil 2: Zeehavengebonden: terreinen voor Value Added Logistics (of Industries). Deze terreinen zijn bedoeld voor bedrijven die zelf niet beschikken over haven- en kadefaciliteiten, maar die een directe of indirecte relatie hebben met de terminals aan het water.
  • Schil 3: Zeehavengerelateerd: terreinen specifiek voor bedrijven en/of services. Deze terreinen mogen hemelsbreed wat verder van het water liggen t.b.v. services aan de terminals en zeehavengebonden bedrijven.

De toepassing vindt door ZSP plaats o.a. als onderdeel van het uitgifteproces (bedrijven direct op de juiste plaats) en door het periodiek analyseren van de mogelijkheden van herstructurering. De schillenbenadering is niet verankerd in de regels van dit bestemmingsplan, maar wordt wel toegepast bij de uitgifte van gronden.

3.2.2 Industrielawaai

Toetsingskader en referentiesituatie

Het plangebied behoort tot het gezoneerde industrieterrein Sloegebied. De begrenzing van het (gezoneerde) industrieterrein, waar bedrijven zich kunnen vestigen, is op de verbeelding opgenomen. Buiten de geluidzone van het industrieterrein mag de geluidbelasting cumulatief niet meer dan 50 dB(A) bedragen. In de huidige situatie wordt aan de geluidsnormen voldaan. Voor het industrieterrein is het akoestisch inrichtingsplan Industrieterrein Vlissingen-Oost 2014 vastgesteld. Dit inrichtingsplan behoort bij de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 van de gemeente Borsele en Vlissingen en de Provincie Zeeland. Met het inrichtingsplan is de feitelijke verdeling van de geluidruimte op het industrieterrein geregeld. Per kavel is geluidruimte toegekend. Deels is dit geluidruimte die al wordt benut door de bestaande bedrijven, maar deels betreft dit ook geluidruimte voor uitbreidingen. In het MER is onderzocht of de verdere ontwikkeling van het Sloegebied past binnen de vastgestelde geluidzone en de vastgestelde geluidruimte.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan verandert niets aan de eerder toegekende en verdeelde geluidruimte per kavel. Ook worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Uit het MER (zie paragraaf 7.1 van het MER en bijbehorend akoestisch onderzoek) blijkt dat beide alternatieven mogelijk zijn binnen de beschikbare geluidruimte van het akoestisch inrichtingsplan en daarmee binnen de geluidzone van het industrieterrein. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan. Zie voor de juridische koppeling tussen het zonebeheersysteem met bijbehorend akoestisch inrichtingsplan de juridische plantoelichting (paragraaf 4.3).

3.2.3 Externe veiligheid

Toetsingskader en referentiesituatie

In het plangebied bevinden zich verschillende risicorelevante inrichtingen, en diverse transportroutes van gevaarlijke stoffen. In hoofdstuk 9 van het MER is hiervan een opsomming gegeven. Het MER geeft inzicht in de hoogte van het plaatsgebonden risico en groepsrisico bij een verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Onderzoek en conclusie

Uit het MER (zie hoofdstuk 9) blijkt dat voor beide alternatieven het risico van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor onder de gestelde (plaatsgebonden) risico-plafonds van deze transportassen blijft. Beide alternatieven blijven ook binnen de risicocontour die geldt voor de gezamenlijke inrichtingen binnen het Sloegebied. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan. Wel neemt het groepsrisico toe. In de plantoelichting zal daarom een verantwoording van de toename van het groepsrisico worden opgenomen. Naar aanleiding van de overlegreactie van de veiligheidsregio wordt deze verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

De risicocontouren leiden tot enkele beperkingen binnen het plangebied. Zie voor deze beperkingen om nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toe te staan de juridische plantoelichting (paragraaf 4.3).

Ten slotte geldt in en rond het Sloegebied een veiligheidscontour (artikel 14 van het Bevi). Deze veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de (cumulatieve) risicocontouren (PR10-6) van bedrijven mogen reiken. Binnen de contour wordt niet meer getoetst aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Binnen de veiligheidscontour is daarnaast woningbouw, of de bouw of vestiging van andere kwetsbare objecten, niet toegestaan. Zie hiervoor artikel 34.1 van de planregels. Een uitzondering zijn kwetsbare objecten die een functionele binding met de aanwezige bedrijven of het gebied hebben.

3.2.4 Planologisch relevante leidingen

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied is een aantal hoogspanningsleidingen aanwezig, het betreft de volgende trajecten:

  • Vlissingen – afp_Pechiney (150 kV)
  • Borssele – Pechiney (150 kV)
  • Pechiney – knp. Pechiney (150 kV)
  • Borssele – afp_Pechiney (150 kV)
  • Borssele – ipv(1) (150 kV)
  • Borssele – knp. Borssele (150 kV)
  • Borssele – Kreekrak (380 kV)

De hoogspanningsleidingen lopen vanaf het schakelstation nabij de kerncentrale Borssele, via de gemeenten Goes, Kapelle en Reimerswaal naar Noord-Brabant en sluiten daar aan op de landelijke ring. Het betreft een 150 kV-verbinding en een 380 kV-verbinding. Tevens is er een 150 kV-verbinding richting Zeeuws-Vlaanderen, die bij Ellewoutsdijk onder de Westerschelde doorgaat. Momenteel loopt het project Zuid West 380 kV dat gericht is op het realiseren van een nieuwe 380 kV-verbinding vanaf Borssele naar Tilburg. Hiervoor wordt een apart inpassingsplan opgesteld door het Rijk. Deze nieuwe verbinding is daarom nog geen onderdeel van dit bestemmingsplan.

Voor de bestaande 150 kV-verbindingen gelden indicatieve afstanden voor magneetvelden aan de beide zijden van de hoogspanningsverbindingen van 80 m, voor de nieuwe 380 kV-verbindingen geldt hiervoor een (specifieke) afstand van 85 m aan beide zijden.

De leidingen en hun beperkingengebieden zijn opgenomen op de verbeelding en in de planregels (zie voor een toelichting paragraaf 4.3).

Buisleidingen

In het plangebied is tevens een aantal ondergrondse buisleidingen aanwezig, het betreft zowel gasleidingen als ook olieleidingen en één waterleiding.

Voor de ondergrondse leidingen in het gebied geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden, met uitzondering van hogedruk aardgasleidingen met een druk van maximaal 40 bar en een diameter van maximaal 8 inch. Hiervoor geldt een belemmeringenstrook van 4 m. De leidingen en hun belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeelding en in de planregels (zie voor een toelichting paragraaf 4.3).

3.2.5 Verkeer

Toetsingskader en referentiesituatie

Voor de ontsluiting van het Sloegebied wordt gebruikgemaakt van een rondweg die aangesloten is op de hoofdverkeersstructuur van Zeeland. Deze hoofdverkeersstructuur bestaat in west-oost-richting uit de A58 tussen Vlissingen, Bergen op Zoom en Eindhoven. Voor het verkeer in noordelijke en/of zuidelijke richting zijn de N62 (Westerscheldetunnel, Sloeweg) en de A4 (via de A58) beschikbaar. Deze noord-zuid-ontsluiting zal de komende jaren worden verbeterd. Met het project 'verdubbeling Sloeweg-Tractaatweg' op Zuid-Beveland en Zeeuws Vlaanderen, ontstaat een belangrijke wegverbinding naar België en Frankrijk. Door de aanleg van de autosnelweg tussen Bergen op Zoom en Dinteloord (verbinding van de A4 bij Bergen op Zoom met de A29 bij Dinteloord) is een belangrijke verbetering tot stand gebracht voor het wegverkeer van en naar het havengebied van Rotterdam.

Het plangebied wordt vanaf het water ontsloten via de Westerschelde. De Westerschelde is vanaf de Noordzee de hoofdvaarroute voor de grote zeescheepvaart en kustscheepvaart naar de havens in Antwerpen. De Westerschelde is ook een belangrijke vaarroute voor de haven van Gent, via de sluizen van Terneuzen, en voor de havenactiviteiten in Terneuzen zelf.

In het MER is onderzocht of het verkeer op een goede manier afgewikkeld kan worden bij een verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Onderzoek en conclusie

Beide alternatieven zorgen voor een toename van het verkeer op het omliggend wegennet. De toename voor het alternatief Logistiek is op de achterlandverbindingen over het algemeen groter dan de toename voor het alternatief Industrie en Energie. Binnen het alternatief Industrie en Energie neemt, als gevolg van de ontwikkelingen, de I/C-verhouding op één wegvak (A58, afslag Goes - afslag Heinkenszand) toe tot boven de 0,8 (0,81). Een I/C-verhouding van 0,81 en 0,8 zal nog niet meteen tot congestieproblemen leiden, zeker gezien de lengte van de wegvakken en de I/C-verhoudingen van de aanliggende wegvakken.

In het alternatief Logistiek ontstaat als gevolg van de ontwikkelingen op twee wegvakken een I/C-verhouding van meer dan 0,8. In de avondspits neemt de I/C-verhouding op het wegvak A58 afslag Goes - afslag Heinkenszand toe van 0,77 tot 0,84 (richting oost) en van 0,78 tot 0,84 (richting west). Verder neemt op het wegvak A58 afslag Heinkenszand - knooppunt Stelleplas (oostelijke richting) de I/C-verhouding toe van 0,74 tot 0,81. Binnen Zeeland blijft de I/C-waarde op de overige wegvakken ruim onder de 0,8, zodat geen problemen voor de doorstroming worden verwacht. Voor beide alternatieven geldt dat op de wegen in Noord-Brabant geen nieuwe knelpunten ontstaan door de verdere ontwikkeling van het Sloegebied. Beide alternatieven zijn voor het aspect verkeer uitvoerbaar, er zijn geen onaanvaardbare effecten op de bereikbaarheid en congestievorming. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan.

De verkeersveiligheid is afhankelijk van de inrichting van wegen en de hoeveelheid verkeer. Bij gelijkblijvende risicocijfers en inrichting van de weg kan het aantal letselslachtoffers toenemen bij een toename van het verkeer. De toename van verkeer als gevolg van de ontwikkelingen kan in theorie zodoende leiden tot 10-13% meer letselongevallen. Zo nodig worden maatregelen genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Voor beide alternatieven geldt dat er sprake is van een beperkte toename van het aantal binnenvaartschepen en het aantal zeevaartschepen. De toenames zullen niet tot congestie op het water leiden. Transport over rail verandert nauwelijks.

3.2.6 Verkeerslawaai

Toetsingskader en referentiesituatie

De mogelijke ontwikkelingen binnen het plangebied hebben alleen betrekking op de nieuwvestiging van bedrijven. Bedrijven vallen niet binnen de in de Wet geluidhinder benoemde geluidgevoelige bestemmingen. In dit kader hoeft voor eventuele nieuwvestiging op het terrein geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Uitgangspunt is dat op het bedrijventerrein geen nieuwe bedrijfswoningen zijn toegestaan. Ook maakt het plan geen nieuwe wegen of wijzigingen aan bestaande wegen mogelijk. Ook in dat kader hoeft zodoende geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het MER is wel het zogenaamde uitstralingseffect van de ontwikkelingen onderzocht. Het gaat daarbij om de effecten van de ontwikkeling met betrekking tot wegverkeerslawaai langs de wegen die het bedrijventerrein ontsluiten, daar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de daadwerkelijke ontwikkelingen. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Bij MER-onderzoeken is het gebruikelijk om de effecten van voorziene uitbreidingen te toetsen aan de autonome situatie. Hierbij wordt een ondergrens van 1 dB aangehouden omdat veranderingen tot 1 dB als niet significant worden beoordeeld. Een toename van 1 dB is voor het menselijk gehoor niet hoorbaar. Van een toename van 1 dB is pas sprake bij een verkeerstoename van 25%.

In het MER (zie paragraaf 7.2) is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de verkeerstoename van de ontwikkelingen ten aanzien van geluid ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is gedaan voor zowel wegverkeerslawaai als voor railverkeerslawaai en scheepvaartlawaai. Er is allereerst getoetst of de toename van wegverkeer, railverkeer en scheepvaart leidt tot een geluidstoename van meer dan 1 dB. Als dit het geval is, dient nader onderzoek gedaan te worden naar het aantal geluidgehinderden.

Voor alle verkeerstypen geldt dat in beide alternatieven geen sprake is van een geluidstoename van meer dan 1 dB. De effecten van de ontwikkelingen zijn dan ook niet significant.

3.2.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en referentiesituatie

Onderzocht is of de verdere ontwikkeling van het Sloegebied in betekenende mate kan bijdragen aan de luchtkwaliteit. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke uitstoot van de bedrijven als naar de effecten van extra verkeer op de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

De beide alternatieven kunnen zorgen voor een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen (zie paragraaf 8.1 van het MER). Voor beide alternatieven geldt echter dat ook na realisatie van deze ontwikkelingen ruimschoots voldaan wordt aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. Op het gebied van luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan aan de Wet milieubeheer. Beide alternatieven dragen wel 'in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat de blootstelling van gevoelige bestemmingen zoals woningen aan concentraties fijn stof iets kan toenemen. Omdat geen sprake is van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zijn beide alternatieven uitvoerbaar en kunnen deze mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan.

3.2.8 Geur

Toetsingskader en referentiesituatie

Voor het onderdeel geur hanteert de provincie Zeeland de handreiking geur met de titel 'Alle neuzen dezelfde kant op'. Dit beleid is gebaseerd op het algemene Nederlandse geurbeleid zoals vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR). In het MER (zie paragraaf 8.2) is onderzocht of bij de verdere ontwikkeling van het Sloegebied nog sprake is van een acceptabel geurhinderniveau.

Onderzoek en conclusie

Beide alternatieven leveren geen relevante toename op van geuremissies. Door de toegepaste milieuzonering in het bestemmingsplan en de toetswaarden die gehanteerd worden bij vergunningverlening zal geen onaanvaardbare geurhinder optreden. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan.

3.2.9 Ecologie

Toetsingskader en referentiesituatie

Ten behoeve van het MER en de passende beoordeling is gekeken naar gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)) en soortenbescherming. Voor de bescherming van Natura 2000-gebieden zijn koelwaterinname, thermische verontreiniging, waterkwaliteit en chemische verontreiniging, stikstofdepositie, verstoring boven land en water en onder water van belang. Voor toetsing aan de Flora- en faunawet is gekeken naar oppervlakteverlies, verstoring door geluid, koelwaterinname en lozingen. Voor het NNZ is gekeken naar mogelijke effecten in het NNZ en een 100 m-zone rondom deze gebieden.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Stikstof

In de programmatische aanpak stikstof (PAS) is het Sloegebied opgenomen als 'prioritair project'. Dit betekent dat ontwikkelingsruimte is gereserveerd voor de toekomstige uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten binnen het gebied. Uit de passende beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplannen Sloegebied, blijkt dat het van belang is om zorgvuldig om te gaan met de toedeling van de gereserveerde ontwikkelingsruimte. Deze toedeling vindt niet op planniveau plaats, maar is gekoppeld aan de vergunningverlening voor projecten en handeling.

De provincie Zeeland kan, als bevoegd gezag in het kader van de Natuurbeschermingswet, nadere voorwaarden verbinden aan de toedeling van ontwikkelingsruimte om deze af te stemmen op de beschikbare ruimte. Dit zal worden ingevuld met een beleidsregel. Een vergelijkbare regeling (beleidsregel) is voor het Sloegebied al opgenomen voor het aspect geluid. Ten tijde van het voorontwerpbestemmingsplan wordt nog gewerkt aan de beleidsregel. Deze regeling heeft als doel enerzijds ontwikkelingen te faciliteren en anderzijds de gereserveerde ruimte niet te snel te vergeven. De regeling zal dan ook worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

Koelwaterinname en -lozing

Om significante negatieve effecten vanwege koelwaterinname en -lozing te voorkomen moet deze inname en lozing beperkt zijn tot het havenbekken. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn negatieve effecten op populaties van beschermde vissoorten niet te verwachten. Daarnaast wordt in vergunningen geregeld dat voldoende technische maatregelen worden genomen om de inzuiging van vissen zoveel als mogelijk te voorkomen.

Geluid

Significante negatieve effecten vanwege geluid boven land door toename van wegverkeer en toename van industrie op Oosterschelde, Markiezaat, Brabantse Wal, maar ook op Rammekensschor, het strand met de Kaloot en de Hoge Platen zijn uitgesloten. Significante negatieve effecten vanwege geluid boven water (Westerschelde & Saeftinghe) vanwege een toename van scheepvaart en toename van industrie zijn uitgesloten. Hetzelfde geldt voor onderwatergeluid.

Significante negatieve effecten als gevolg van chemische verontreiniging zijn uitgesloten.

NNZ

Er vindt geen ruimtebeslag plaats binnen de bestaande natuur zoals is opgenomen in de Verordening ruimte provincie Zeeland. Het plangebied is op een tweetal locaties gelegen binnen de 100 m-afwegingszone van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ/EHS). Het betreft de omgeving van de natuurgebieden Sloekreek en Galghoek. Bij de inrichting van Galghoek is rekening gehouden met de directe ligging naast het plangebied. De natuurwaarden die ontwikkeld zijn in het gebied ondervinden geen hinder van de mogelijke te ontwikkelen bedrijvigheid in de 100 m-zone grenzend aan het gebied. Aan de westzijde van de Galghoek ligt een strook die behoort tot het bestemmingsplan waarbij de bestemming gericht zal zijn op de dijk en waterkerende functie hiervan. Deze bestemming heeft geen negatieve invloed op het gebied. De Sloekreek is gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Het plangebied grenst hier binnen de 100 m-afwegingszone van de kreek. De ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van de bestemmingsplannen zullen geen negatieve invloed hebben op het gebied. In de 100 m-afwegingszone is met name sprake van bestemmingen als groen en infrastructuur. Het gaat hier om bestaande wegen. Tussen de weg (N254) en de Sloekreek ligt een dijk met bomen die voor afscherming van de verkeersinvloeden zorgt.

Soortenbescherming

Op een aantal braakliggende percelen komen beschermde soorten voor. Effecten op deze beschermde soorten worden voorkomen door buiten de kwetsbare periode het leefgebied ongeschikt te maken en/of beschermde soorten te verplaatsen naar ander geschikt leefgebied. De toename van geluid bij invulling van lege kavels kan het broedgebied van jaarrond beschermde vogels rondom en/of binnen het Sloegebied raken. Geluidseffecten kunnen worden voorkomen, door afscherming. Voor koelwater wordt verwezen naar de tekst onder 'gebiedsbescherming'. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.2.10 Water en bodem

Toetsingskader en referentiesituatie

Er is sprake van een grotendeels consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande bodem reeds geschikt is voor de functies. In het Sloegebied zijn geen historische verontreinigingen geconstateerd. Door morsen en incidenten bij de bedrijven kan de bodem en het ondiepe grondwater plaatselijk verontreinigd zijn. Het ondiepe grondwater stroomt, op een aantal plaatsen sterk beïnvloed door aanwezige kleiwallen, uiteindelijk af naar de havens en de Westerschelde. De verdere ontwikkeling van het Sloegebied kan leiden tot een toename aan bodemverontreiniging en effecten op de waterkwaliteit. Hierbij is ook specifiek gekeken naar thermische verontreiniging vanwege koelwater.

Onderzoek en conclusie

Uit het MER (paragraaf 11.1) blijkt dat er geen relevante negatieve effecten op de bodemkwaliteit optreden. Het alternatief Industrie en Energie zorgt voor meer bedrijvigheid, en daardoor een grotere kans op eventuele bodemverontreiniging, echter door structurele handhaving en een adequate vergunningverlening kan dit worden voorkomen/beperkt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In het kader van het bestemmingsplan is de Watertoetstabel doorlopen zoals deze gehanteerd wordt door het Waterschap Scheldestromen. Deze Watertoetstabel is hieronder weergegeven:

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied is nagenoeg volledig buitendijks gelegen. In en aan de rand van het plangebied is zowel een primaire als een regionale waterkering gelegen. Binnen het plangebied zijn dan ook kern- en beschermingszones ten behoeve van deze waterkeringen aanwezig. Binnen deze kern- en/of beschermingszones worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De kern- en de beschermingszone worden beide op de plankaart aangegeven.  
Wateroverlast
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m² verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
De ontwikkeling is nagenoeg volledig buitendijks gelegen. De nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn allen buitendijks gelegen, en bij een toename in verharding kan het hemelwater dan ook geloosd worden op het aangrenzende oppervlaktewater te weten de Sloehaven/Westerschelde. Watercompenserende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van
infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
De ontwikkeling onttrekt geen grondwater en brengt dit ook niet in de grond. Daarmee heeft de ontwikkeling geen invloed op de grondwaterkwantiteit of verdroging.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de watergerelateerde volksgezondheid. Door het gebruik van de riolering is kans op ziekten klein.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Het gebied is weinig zettingsgevoelig. Dit heeft dan ook geen effect op eventuele nieuwe bebouwing.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
 
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.  
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.  

Geconcludeerd wordt dat het alternatief Industrie en Energie mogelijk een negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit en thermische effecten heeft op het water. Een en ander is afhankelijk van incidenten bij aan- en afvoerende schepen, en de locatie van eventuele centrales/de afvoer van koelwater op het oppervlaktewater. Eventuele waterhuishoudkundig relevante ontwikkelingen die binnen de kaders van het bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd, dienen te voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Conform de Watertoetstabel van het Waterschap Scheldestromen blijkt dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.2.11 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader en referentiesituatie

De landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden zijn vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland en de vigerende planologische regelingen van de gemeenten Vlissingen en Borsele. Het landschapsbeleid gaat uit van het behouden en versterken van het karakteristieke Zeeuwse landschap. Voor de omgeving van het plangebied is het beleid gericht op behoud van de karakteristieke grootschaligheid en openheid van het landschap van de nieuwlandpolders (ten noorden en oosten van het plangebied), behoud van de openheid van de poelgronden en ontwikkeling van een besloten karakter van de kreekruggen in de oudlandpolders (ten westen van het Sloegebied), alsmede behoud van de openheid en natuurlijkheid van de oevers van de Deltawateren. Cultuurhistorische monumenten worden beschermd door middel van de Monumentenwet. Het provinciale beleid inzake monumenten is uitgewerkt in de Nota Cultuurhistorie en Monumenten. De bescherming van het archeologische erfgoed is geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg. Het provinciale beleid inzake archeologie is uitgewerkt in de Nota Archeologie 2006 – 2012. De gemeente Vlissingen heeft haar beleid vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2008, de gemeente Borsele in de Beleidsnota archeologie (2011).

Onderzoek en conclusie

Landschap en cultuurhistorie

Uit het MER (zie hoofdstuk 11) blijkt dat de openheid van het landschap niet wezenlijk wordt aangetast door de komst van nieuwe bedrijven, gezien de industriële aanblik die het landschap van het Sloegebied nu reeds heeft. Bovendien wordt met de bouwhoogtes in het bestemmingsplan ook voor de nog uitgeefbare kavels aangesloten bij de huidige planologische mogelijkheden. Deze landschappelijke inpassing is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen en wordt in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd. In het gebied bevinden zich historische dijken en een oude polder. Deze dijken en de polder worden echter niet aangetast door de verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Archeologie

Voor het deel van het Sloegebied dat op het grondgebied van Vlissingen ligt geldt vanwege de zeer lage verwachtingswaarde op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid van Vlissingen (opgesteld gezamenlijk met Veere en Middelburg) geen onderzoeksverplichting. In verband met de gemeentegrens overschrijdende bedrijfspercelen geldt voor die percelen die liggen in zowel de gemeente Borsele als Vlissingen ook geen onderzoeksverplichting. Voor de bedrijfspercelen van het Sloegebied die zich op het grondgebied van Borsele bevinden, is sprake van:

  • categorie 4 (donkerpaars) hoge archeologische verwachtingswaarde;
  • categorie 5 (middenpaars) gematigde verwachting;
  • categorie 6 (licht paars) lage verwachting.

Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht en wordt een vergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan, maar:

  • categorie 4: geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² en niet dieper dan 40 cm wordt verstoord;
  • categorie 5: geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m² en niet dieper dan 40 cm wordt verstoord;
  • categorie 6: geen onderzoeksplicht indien minder dan 2.500 m² en niet dieper dan 40 cm wordt verstoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPSG2017-0001_0004.png"

Figuur 3.3 Archeologische verwachtingswaarden

Voor de gebieden waar een onderzoeksplicht geldt zal een dubbelbestemming Archeologie opgesteld worden.

3.2.12 Duurzaamheid

ZSP faciliteert bedrijven bij het toepassen van zonne-, getijden- en/of windenergie. Het gebruik van restenergie-/warmte staat hoog op de agenda. Uit recent onderzoek is bekend dat er grote hoeveelheden restwarmte vrijkomen in het Sloegebied. Het vinden van de juiste toepassingen hiervoor is echter nog lastig gebleken. De bestemmingsplannen voor het Sloegebied maken het mogelijk om bedrijven te realiseren op het gebied van biobrandstoffen en bio-energie.

In maart 2016 is een nieuw Strategisch Masterplan 2015-2022 (SMP) van Zeeland Seaports vastgesteld. Zeeland Seaports richt zich op:

  • Clusters van fitte bedrijven: een veelzijdige en sterke samenstelling van logistieke en industriële bedrijven. De focus ligt o.a. op een vijftal groeisegmenten, te weten (fresh) food, fertilizers (meststoffen), projectlading (w.o. offshore wind), liquid bulk en break bulk.
  • Goede leefomgeving: ZSP streeft naar de milieuaccreditatie Ecoports, waardoor de modal split duurzamer wordt. Hierbij neemt transport over spoor en via pijpleidingen toe en de binnenvaart maakt gebruik van o.a. de Nieuwe Sluis bij Terneuzen.
  • Optimale infrastructuur en nautisch aantrekkelijk: werken aan een optimale infrastructuur waarbij voldoende uitgeefbare ruimte wordt gecreëerd om te voldoen aan de groeiende ruimtebehoefte van bedrijven. In 2018 moet o.a. een nautische diepgang van minstens 17 m in het Sloegebied zijn gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Toelichting op de bestemmingsregeling

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2017 kan gekarakteriseerd worden als een consoliderend bestemmingsplan. Het plan beoogt het gebruik in ruime zin (dus inclusief de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden) van de gronden en opstallen van een actuele juridische regeling te voorzien. Een en ander heeft geresulteerd in een opzet van de (bouw)regels, afgestemd op het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele. Waar nodig is de regeling specifiek toegespitst op de situatie op het bedrijventerrein en is sprake van beperkte afwijkingen van het handboek. De bestaande functies worden gerespecteerd; ingrijpende en directe functieveranderingen zijn niet voorzien.

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna: verbeelding) met regels. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)'.

Het bestemmingsplan is een bestemmingsplan-plus op grond van artikel 2.3 van de Chw. Uit het onderzoek (MER en Passende Beoordeling) is gebleken, dat enkele specifieke regelingen in het bestemmingsplan noodzakelijk zijn om de daaruit voortvloeiende gevolgen nader te reguleren. De plus kan om die reden beperkt blijven tot het borgen van de stikstofdepositie en de geluidruimte.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:

De volgende paragrafen voorzien in een korte toelichting op deze hoofdstukken.

4.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

4.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Zeehaven

De voor 'Bedrijventerrein - Zeehaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten. Aan de hand van de toegekende milieuzonering zijn delen van het terrein bestemd voor bedrijven tot ten hoogste categorie 4.2. Het overgrote deel van het bedrijventerrein is bestemd voor bedrijven uit ten hoogste categorie 5 en categorie 6. Voor het bestaand laad-, los- en overslagbedrijf dat niet voldoet aan de richtafstand die geldt op basis van de milieuzonering, is een aanduiding opgenomen. Ook de gerealiseerde windturbines zijn aangeduid. Voor enkele locaties is een specifiek bedrijf of een specifieke activiteit toegestaan, zoals de kerncentrale en de vuilstort.

Bouwregels

De bouwregels zijn afgestemd op de geldende beheersverordening. In afwijking van de beheersverordening is er geen bebouwingspercentage per perceel meer opgenomen. In de gebruiksregels is opgenomen dat het parkeren van personeel en klanten dient te worden opgelost op het eigen terrein. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 50 m en de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m. Hiermee wordt voorkomen dat de bebouwing van verschillende bedrijven te dicht op elkaar wordt gebouwd. Dit kan problemen opleveren bij het onderhouden van de desbetreffende bedrijfspanden.

Voor overige bouwwerken is een zonering opgenomen met bouwaanduidingen (sba-1, sba-2 en sba-3). Aan de hand van deze aanduidingen is de bouwhoogte van overige bouwwerken en van windturbines vastgelegd.

Gebruiksregels

De gebruiksregels maken duidelijk dat het terrein een gezoneerd industrieterrein is (Wgh-inrichtingen zijn toegestaan) en ook inrichtingen huisvest die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het BRZO (risicovolle bedrijven zijn toegestaan). Om die reden zijn en kunnen bedrijfswoningen niet worden toegestaan.

In het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan-plus is ook gekeken naar de mogelijkheid om geluid te verkavelen op perceelsniveau en dit vast te leggen op de verbeelding en in de regels. Het huidige systeem van een beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 en bijhorend akoestisch inrichtingsplan dat toegepast wordt bij nieuwvestiging van bedrijven of wijziging van de vergunningen van bestaande bedrijven werkt echter naar tevredenheid. Gezocht is naar een mogelijkheid om de eenvoudige procedure van het toekennen van geluidruimte op grond van de beleidsregel te behouden maar ook te voldoen aan de actuele jurisprudentie. Die jurisprudentie maakt dat het noodzakelijk is dat het bestemmingsplan een grondslag biedt om een aanvraag voor een (wijziging van) omgevingsvergunning milieu te kunnen weigeren vanwege het feit dat geen geluidruimte beschikbaar is. In plaats van het verkavelen van geluid per inrichting op de verbeelding en in de regels is gekozen voor de recente mogelijkheid die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen om bij het toepassen van bestemmingsplanregels gebruik te maken van beleid. In artikel 3.1.2 lid 2 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsplan regels kan bevatten 'waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels'. In het bestemmingsplan is de gebruiksregel opgenomen dat bedrijven niet meer geluid mogen produceren dan aan hen is toegekend in het akoestisch inrichtingsplan Industrieterrein Vlissingen-Oost 2014 behorend bij de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008. Daarnaast is bepaald dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken en kan toestaan dat bedrijven meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het akoestisch inrichtingsplan, mits dit gebeurt overeenkomstig de beleidsregel zonebeheersysteem. Ten slotte is geregeld dat het college van B&W het bestemmingsplan kan wijzigen en een actueel akoestisch inrichtingsplan als bijlage bij de regels kan voegen.

In verband met de uitkomst van de Passende Beoordeling is tevens vastgelegd dat het koelwater direct in de haven moet worden geloosd en niet direct in de Westerschelde. Ook mag nieuwe koelwateronttrekking enkel in de haven plaatsvinden.

In de gebruiksregels zijn zelfstandige kantoren uitgesloten. Uitsluitend in het plangebied van de gemeente Vlissingen is sprake van zelfstandige kantoren.

Wijzigingsbevoegdheid

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om nieuwe windturbines mogelijk te maken. Voor wat betreft de hoogtebeperkingen moet worden aangesloten op de specifieke bouwaanduidingen. Realisatie van nieuwe windmolens mag de autonome ontwikkeling van de havens in de praktijk niet beperken, bijvoorbeeld vanwege de veiligheidscontour in relatie tot de op- en overslag van gevaarlijke stoffen.

Artikel 4 Groen

De randen van het bedrijventerrein zijn bestemd als Groen. Deze groenvoorzieningen vormen de landschappelijke inpassing van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Op een deel van de gronden met de bestemming Groen wordt tevens het solarpark gerealiseerd.

Artikel 5 Horeca

De bestemming horeca is opgenomen voor het partycentrum Landlust. De bouwhoogte is 10 m. Het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 30%.

Artikel 6 Verkeer

Voor de Bernhardweg-West/Sloeweg Noord (N254) is de bestemming Verkeer opgenomen.

Artikel 7 en Artikel 31 Waterstaatswerken en Waterstaat - Waterkering

In het gebied bevinden zich twee soorten waterkeringen. De primaire waterkeringen zijn voorzien van de bestemming Waterstaatswerken. De regionale waterkeringen zijn voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Voor beide waterkeringen is uitsluitend de kernzone bestemd. De beschermingszone - B is voorzien van een gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - koelwaterin- en uitlaat' blijft de bestaande koelwaterin- en uitlaat van de kerncentrale gehandhaafd.

Artikel 8 t/m 27 diverse leidingen

De aanwezige onder- en bovengrondse leidingen zijn geregeld met de bestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Olie, de leiding hoogspanningsverbinding en de leiding water. Ter plaatse is de specifieke leiding toegestaan met de druk in bar en doorzet. Om de leidingen veilig te stellen zijn werkzaamheden in deze bestemming pas mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken.

Artikel 28 t/m 30 Waarde - Archeologie - 2, - 3 en - 4

De gronden met een archeologische waarde (maatregelcategorie 3, 4 en 5) zoals aangeduid op de archeologische Maatregelenkaart-in-lagen worden respectievelijk bestemd als Waarde - Archeologie - 2, - 3 en - 4. Hiermee wordt het archeologisch belang veilig gesteld.

  • Voor delen van het gebied geldt een hoge archeologische verwachting oftewel Waarde-Archeologie-2. In dit gebied is bij een bodemverstoring van meer dan 250 m² en 40 cm een onderzoeksplicht van toepassing.
  • Voor de overige delen geldt een matige en lage verwachtingswaarde, Waarde - Archeologie - 3 en - 4 . Hier geldt bij een bodemverstoring van meer dan 500 m² en dieper dan 40 cm een onderzoeksplicht. In Waarde - Archeologie - 4 geldt een vrijstellingsgrens van 2.500 m².

Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is.

Er zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen: één om aan de gronden na archeologisch onderzoek alsnog een hogere categorie toe te kennen en één om de archeologische bestemming te verwijderen indien blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

4.4 Algemene regels

Artikel 33 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen mogen stellen aan een omgevingsvergunning voor bouwen. Hiermee dient onder meer te worden voorkomen dat panden slecht bereikbaar zijn. Deze kunnen ontstaan doordat gebouwen op een bepaalde manier worden gepositioneerd ten opzichte van elkaar.

Verder is opgenomen dat bestaande gebouwen en bouwwerken die legaal gebouwd zijn en die hoger zijn dan aangegeven in het bestemmingsplan, hun huidige hoogte mogen houden.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn verschillende aanduidingen op de verbeelding opgenomen.

  • Binnen de veiligheidscontour vanwege Bevi-inrichtingen en binnen een zone van het munitiedepot bij Ritthem gelden beperkingen voor het vestigen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.
  • Vanwege een radarsysteem geldt in het straalpad hiervan een hoogtebeperking.
  • Hoewel de plannen voor een tweede kerncentrale niet meer actueel spelen is het op grond van het Barro nog wel verplicht een zoekgebied te reserveren voor een mogelijke kerncentrale. Het zoekgebied is via een aanduiding opgenomen.

Rijksinpassingsplannen

Recent zijn de Rijksinpassingsplannen Zuid-West 380 kV West en Net op Zee Borssele ter visie gelegd. Deze inpassingsplannen worden vastgesteld voordat het bestemmingsplan Sloegebied is vastgesteld. Om te voorkomen dat met het bestemmingsplan Sloegebied onderdelen van deze Rijksinpassingsplannen worden wegbestemd zijn de gebieden waarvoor in de Inpassingsplannen een enkelbestemming is opgenomen uit het bestemmingsplan Sloegebied gehouden. Voor de gebieden waarvoor in de Rijksinpassingsplannen uitsluitend een dubbelbestemming is opgenomen is in het bestemmingsplan Sloegebied tevens in een enkelbestemming voorzien. Ter signalering is tevens een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze gebiedsaanduiding heeft uitsluitend als doel om aan te geven dat de regels van de inpassingsplannen onverkort van toepassing blijven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan te worden vastgesteld, indien er sprake is van aangewezen bouwplannen. Daarvan is in dit plangebied sprake. Dit betreft echter bouwmogelijkheden, die al mogelijk zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft en er dus geen exploitatieplan moet worden opgesteld. Eventuele kosten die gemaakt moeten worden voor bouwkavels en de realisatie van bouwplannen worden door ZSP verhaald via de uitgifte van grond.

De kosten voor het actualiseren van de bestemmingsplannen worden gedeeld door de gemeenten Borsele en Vlissingen en ZSP.

5.2 Maatschappelijke toetsing en overleg

Inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe wordt ter inzage gelegd op het gemeentehuis en wordt gepubliceerd via de gemeente-website, het GVOP en op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro voor overleg toegezonden aan de overlegpartners. Dit betreft:

  • Ministerie van Economische Zaken;
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (rijksdienst cultureel erfgoed);
  • Ministerie van Defensie;
  • Provincie Zeeland;
  • Gemeente Vlissingen en Terneuzen;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Rijkswaterstaat directie Zeeland;
  • Leidingbeheerders Gasunie, Zebra en Total;
  • Zeeuwse Milieufederatie;
  • Brabantse- en Zeeuwse werkgeversvereniging;
  • Industriegroep Midden Zeeland;
  • Delta Netwerkbedrijf;
  • Dorpsraden van Ritthem, Nieuw- en St. Joosland, Nieuwdorp, Lewedorp, 's-Heerenhoek en Borssele;
  • Zeeland Seaports.

Commissie voor de m.e.r.

De m.e.r.-procedure is formeel gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en detailniveau (NRD) in september 2011 door de initiatiefnemers (gemeenten Vlissingen en Borsele, Provincie Zeeland en ZSP). Deze notitie geeft aan wat er in het MER dient te worden onderzocht. De notitie heeft van 29 september 2011 tot en met 9 november 2011 ter visie gelegen en een ieder heeft gelegenheid gehad hierop te reageren. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie voor de m.e.r.) heeft daarop een advies voor reikwijdte en detailniveau uitgebracht aan het bevoegd gezag (advies 6 februari 2012, nr. 2598-50), rekening houdend met de inspraakreacties.

Het MER wordt tezamen met het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r., die zal toetsen of het MER aan de wet voldoet en of het MER de juiste reikwijdte en het juiste detailniveau heeft. Zij zal hierover advies uitbrengen aan de gemeenteraden van beide gemeenten.