Plan: | Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0654.BPBBMS11HHWHK2017-0002 |
De heer Claessens is voornemens zijn agrarische bedrijf aan de Molenstraat 11 in Hoedekenskerke te verplaatsen naar de Haverhoekseweg. Reden hiervoor is dat op de huidige locatie een verdere uitbreiding van het bedrijf milieutechnisch ongewenst is. De vrijgekomen locatie zal worden herbestemd. Om het gehele initiatief in één procedure te kunnen regelen, is gekozen om voor de beide locaties een nieuw bestemmingsplan op te stellen. In het nieuwe bestemmingsplan worden de bedrijfsverplaatsing en de herbestemming van de huidige bedrijfslocatie juridisch-planologisch geregeld.
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied, huidige bedrijfslocatie (rood) en nieuwe bedrijfslocatie (blauw) (Bron: Google Earth)
Ter plaatse van de huidige locatie van het bedrijf geldt de beheersverordening 'Kern Hoedekenskerke 2013'. Het perceel valt onder de besluitvlakken Molenbiotoop, Agrarisch en Waarde - Archeologie 1 (figuur 1.2) .
Het is binnen deze bestemming niet mogelijk om het laatstgenoemde perceel voor niet-agrarische doeleinden te herontwikkelen.
Figuur 1.2 Geldende beheersverordening huidige locatie (Molenstraat) (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op de beoogde nieuwe locatie voor het bedrijf geldt het bestemmingsplan 'Borsels Buiten', dat is vastgesteld op 26-06-2007. In dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde' (figuur 1.3).
Figuur 1.3 Geldend bestemmingsplan nieuwe locatie (Haverhoekseweg) (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Om het initiatief mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de beide locaties.
Analyse
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Met deze structuurvisie gooit het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid en kiest het voor een selectievere inzet van rijksbeleid. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Toetsing en conclusie
Er zijn in het plangebied geen ontwikkelingen die van belang zijn op rijksniveau. Het SVIR vormt geen belemmering.
Analyse
Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
Toetsing en conclusie
De in het Barro genoemde nationale belangen hebben geen betrekking op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Algemeen
In het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening ruimte provincie Zeeland geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Kort samengevat wordt onder andere ingezet op:
Duurzaamheidsladder
In het Bro is de duurzaamheidsladder geïntroduceerd. Deze ladder is vertaald in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Deze ladder houdt in dat een ruimtelijke ontwikkeling van een woning moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Het voornemen voorziet in de verplaatsing van een agrarisch bedrijf binnen de regio. Er wordt daardoor geen extra bedrijf mogelijk gemaakt en het bedrijf voorziet daarmee in de regionale behoefte.
Ter plaatse van de bestaande bedrijfslocatie zal een deel van de voormalige bedrijfsbebouwing worden gesloopt. De overige bebouwing zal worden omgezet naar een woonbestemming bedoeld voor één burgerwoning. Uit recente uitspraken van de Raad van State is gebleken dat bij kleinschalige ontwikkelingen geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dus toetsing aan de duurzaamheidsladder niet noodzakelijk is. Het provinciaal beleid vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Artikel 2.17: Landschap en erfgoed
Ten behoeve van beide planlocaties is artikel 2.17, Landschap en erfgoed van toepassing. Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het behoud en bescherming van waardevolle landschappen en cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Toetsing:
Het voornemen voorziet in de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van de Molenstraat naar de Haverhoekseweg. Een deel van de bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de bestaande cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt omgezet naar een woonbestemming. Als extra ondersteuning voor het instandhouden van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is een NED-regeling opgenomen. Het gaat om een verbijzondering van de NED-regeling uit het buitengebied, waarbij de toegestane functies zijn afgestemd op de ligging in de kern.
Op een afstand van circa 275 meter van de planlocatie aan de Molenstraat staat een molen. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop. Aan de Molenstraat wordt geen nieuwe bebouwing voorzien. De aanwezigheid van de molenbiotoop vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De nieuwe bedrijfslocatie aan de Haverhoekseweg ligt buiten de molenbiotoop. Doordat deze locatie in het landelijk gebied ligt, dient er voor deze locatie rekening te worden gehouden met de landschapswaarden van het landschap van Zuid-Beveland.
Nieuwe economische dragers (NED)
Nieuwe economische dragers leveren een bijdrage aan het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied.
De provincie streeft naar voldoende ruimte voor nieuwe en uitbreiding van bestaande niet-agrarische en semi-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat deze activiteiten qua aard, schaal, omvang en verkeer aantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Van gemeenten wordt verwacht dat zij een beleid voor NED's formuleren; indien geen NED's zijn toegestaan dan ligt herbestemmen tot Wonen onder voorwaarden voor de hand. Gemeenten wordt gevraagd met een lijst van toelaatbare NED's te werken.
Toetsing:
Het ontwikkelen van een NED maakt momenteel geen onderdeel uit van het initiatief. De regeling die wordt opgenomen zal, zoals voor alle andere agrarische bouwvlakken en burgerwoningen in het buitengebied, wel een regeling voor NED's bevatten. De regeling voor de nieuwe agrarische bedrijfslocatie sluit aan bij de NED-regeling uit het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied, inclusief de daarvoor geldende lijst van toelaatbare NED's.
Regionale woningmarktafspraken
De provincie stelt in het omgevingsplan dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden (bestaande uit vijf gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal) heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Agenda Wonen in De Bevelanden 2020' van juli 2013. In het document is een gezamenlijk woningbouwprogramma voor de komende jaren opgenomen. Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema's. Het gaat er hierbij onder andere om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
Toetsing
Het plan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de verplaatsing van een bedrijf. Hierbij zal een nieuwe bedrijfswoning worden gerealiseerd. Door het voornemen wordt één extra woning gerealiseerd. Het toevoegen van één extra woning aan de woningvoorraad van de gemeente Borsele is passend binnen de regionale woningmarktafspraken.
De Structuurvisie gemeente Borsele 2015 - 2020 is per 11 december 2014 vastgesteld binnen de kaders van de Wro en is de opvolger van de Structuurvisie Borsele 2009-2014. De structuurvisie verwoordt in hoofdlijnen de ruimtelijke, economische en maatschappelijke toekomst van Borsele. De structuurvisie geeft de ambities op het gebied van demografie, leefbaarheid, economie, infrastructuur, natuur, landschap, toerisme, recreatie en duurzaamheid weer. De structuurvisie dient naast toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke plannen ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. De visie streeft naar behoud van de bestaande en toekomstige kwaliteiten in duurzaam evenwicht met elkaar. In de structuurvisie zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid geformuleerd:
Toetsing
Het voornemen is passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Als gevolg van de bedrijfsverplaatsing vindt versterking van de kern van Hoedekenskerke plaats. De fysieke en sociaal-maatschappelijke structuur van Borsele en met name Hoedekenskerke wordt hierdoor versterkt. De nieuwe bedrijfslocatie kan daarbij duurzaam worden ontwikkeld, waarbij energie en toekomstbestendigheid als uitgangspunten worden gehanteerd. Ook is de actuele NED regeling van toepassing. Deze regeling voor nieuwe economische dragers biedt extra gebruiksmogelijkheden naast het agrarisch bedrijf.
De Woonvisie Borsele 2015 - 2019 schetst de koers die de gemeente Borsele tot 2019 wil volgen om prettig wonen in de gemeente te bevorderen en om samenwerking met interne en externe partijen op een goede manier. Enerzijds is er aandacht voor de woningbehoefte. Anderzijds voor de wenselijkheid van behoud en concentratie van voorzieningen. Dit om de leefbaarheid in de verschillende kernen van de gemeente Borsele te behouden. Om de ambities van Borsele waar te maken, wordt de koers van de afgelopen vijf jaar vastgehouden, maar worden daarbij andere accenten gelegd. De woonvisie gaat voor kwaliteit van wonen en omgeving. Verder staat in de woonvisie dat er, door de vergrijzing en de noodzaak om steeds langer thuis te wonen, behoefte is aan levensloopbestendige woningen. Hoewel de woonvisie nog als actueel beleidskader voor wonen geldt, wordt voor de meest actuele situatie beleidsmatig aangesloten bij de Agenda Wonen in De Bevelanden.
Toetsing
Het plan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de verplaatsing van een bedrijf. Hierbij zal een nieuwe bedrijfswoning worden gerealiseerd. Door de verplaatsing van het bedrijf wordt een betere leefomgeving, een kwaliteitsverbetering voor de kern van Hoedekenskerke gerealiseerd. De bedrijfsverplaatsing en omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning is dan ook passend binnen de kaders van de woonvisie.
Sinds januari 2013 is het welstandsbeleid verwoord in de "Beeldkwaliteitnota Borsele". Het belangrijkste doel van het beeldkwaliteitsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor beeldkwaliteit, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden. Om dit te bereiken zijn hier een aantal beeldkwaliteitscriteria voor opgesteld. Er zijn vier typen criteria, te weten:
Toetsing
Het voornemen zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen worden getoetst aan de beeldkwaliteitsnota Borsele.
Om cultuurhistorische bouwwerken binnen haar grondgebied te beschermen heeft de gemeente Borsele monumentenbeleid geformuleerd. Dit beleid is vastgelegd in de Monumentenverordening (vastgesteld door de raad bij besluit van 1 juni 2006). In deze verordening worden drie categorieën monumenten onderscheiden: de rijksmonumenten, de gemeentelijke monumenten en de beschermde dorpsgezichten.
De woning en schuur aan de Molenstraat zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen geeft de gemeente Borsele in bestemmingsplannen grotere gebruiksmogelijkheden. Deze regeling is geënt op de NED-regeling, zoals die ook voor het buitengebied gehanteert wordt. De lijst met extra gebruiksmogelijkheden is toegespitst op de wwonbestemming en de ligging in de kern en is opgenomen als bijlage bij de regels.
Toetsing
Binnen het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief in overeenstemming is met het regionaal en gemeentelijk beleid.
Ter plaatse van de Molenstraat 11 te Hoedekenskerke is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf is gelegen aan de westzijde van Hoedekenskerke, binnen de bebouwde kom. Kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie A M , nr. 1819, groot 4.029 m2 .
Figuur 3.1: Huidige bedrijfslocatie Molenstraat 11 (bron: Google Earth)
Het bedrijf wordt aan de noordzijde ontsloten door de Molenstraat en aan de zuidzijde via de Zuiddeeweg. Via de Zuiddeeweg is een directe verbinding aanwezig met de cultuurgrond behorende bij het bedrijf. Het bedrijf kent van oudsher een redelijk extensief teeltplan. Het bedrijf beschikt over een aantal landbouwmachines welke worden gestald in de schuren en opstallen op het bedrijfsperceel.
Aan de Molenstraat 11 bestaat de bedrijfsbebouwing uit een bedrijfswoning met aangebouwde schuur. Op het erf, direct ten zuiden van de hoofdbebouwing is een werktuigenloods aanwezig. Daarnaast zijn nog enkele kleinere bedrijfsgebouwen op het perceel aanwezig. Het erf is aan de zijde van de Molenstraat volledig verhard. Aan de zijde van de Zuiddeeweg, is bij de bedrijfswoning een deel van het erf in gebruik als groentetuin.
De eigenaar van het bedrijf is bezig met een omschakeling van akkerbouw naar fruitteelt. Vanwege de ligging van het agrarisch bedrijf in de bebouwde kom van Hoedekenskerke, omsloten door woonbebouwing is omschakeling op deze locatie niet gewenst, met name gelet op het feit dat meer koeling zal moeten worden gerealiseerd om het fruit te kunnen koelen. Derhalve wordt beoogd het bedrijf te verplaatsen naar de Haverhoekseweg ong. ten zuiden van de kern Hoedekenskerke. De nieuwe bedrijfslocatie aan de Haverhoekseweg is gepland op een deel van het perceel, kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie T, nr. 578, groot 5.72.60 ha. Het perceel A M 1819 is eigendom van de heer F.J. Claessens. Het perceel T 578 is eigendom van de heer J.J.J.F. Claessens.
Doordat deze nieuwe locatie behoort tot het bedrijfseigendom, kan de bedrijfsvoering op een adequate wijze worden voortgezet. Het agrarisch kavel is momenteel in gebruik als boomgaard.
Figuur 3.2: Huidige situatie beoogde locatie bedrijf (bron: Google Earth)
Molenstraat 11
Op 9 juli 2013 heeft de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ) een advies uitgebracht inzake noodzaak tot verplaatsing en volwaardigheid van het agrarisch bedrijf aan de Molenstraat 11. De AAZ is van oordeel dat hervestiging van het agrarische bedrijf noodzakelijk is om een doelmatige agrarische bedrijfsvoering mogelijk te maken. Het perceel T 578 aan de Haverhoekseweg is hiertoe geschikt bevonden door de AAZ.
Om de locatie aan de Haverhoekseweg te mogen ontwikkelen moet de locatie aan de Molenstraat 11 in principe worden gesaneerd. De provincie Zeeland heeft als standpunt dat de verstening van het buitengebied niet mag toenemen.
Op grond van de handreiking verevening 2012 van de provincie Zeeland is de exploitant verplicht in ruil voor nieuwvestiging, de bestaande bebouwing te saneren. In onderhavig geval betreft dat de bebouwing aan de Molenstraat 11.
De woning met aangebouwde schuur en de wagenschuur aan de Molenstraat 11 zijn door de provincie en gemeente aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Deze bebouwing mag in dit specifieke geval dan gehandhaafd blijven. De overige bouwwerken, waaronder de machineberging direct achter de hoofdbebouwing, moeten wel worden gesloopt. Met de sloop voldoet de exploitant aan het principe van verevening van de provincie Zeeland. De te slopen bebouwing is aangegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4: Te slopen bebouwing Molenstraat 11 (bron: Gemeente Borsele)
De bedrijfsbestemming komt te vervallen. Na sloop van de bebouwing op de locatie aan de Molenstraat 11 en als onderdeel van dit bestemmingsplan wordt de woning met aangebouwde schuur herbestemd tot woonbestemming. Het erf zal daarbij opnieuw worden ingericht als tuin. De aangebouwde schuur en de wagenschuur mag door middel van een Nieuwe Economische Drager (NED) in gebruik worden genomen voor een activiteit die passend is in de woonomgeving. De activiteiten die zijn toegestaan aan de Molenstraat zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Haverhoekseweg
Bij de keuze van de locatie van het nieuwe agrarisch bouwvlak is in overleg tussen de gemeente en initiatiefnemer gekomen tot de locatie aan de Haverhoekseweg. Hierbij is gekozen is voor een bouwvlak met een oppervlakte van maximaal 10.000 m2. Tussen de gemeente Borsele en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten ten behoeve van de bedrijfsverplaatsing. Figuur 3.3 geeft de locatie van het bouwvlak weer.
Figuur 3.3: Locatie en vormgeving nieuw bouwvlak, locatie Haverhoekseweg (bron: gemeente Borsele)
Tussen de gemeente Borsele en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten ten behoeve van de bedrijfsverplaatsing, waarbij een deel van de bebouwing aan de Molenstraat behouden blijft (zie hiervoor onder kopje Molenstraat). Door de initiatiefnemer wordt een bouwplan uitgewerkt in combinatie met een landschappelijke inpassing. In het kader van de omgevingsvergunning zal het bouwplan worden getoetst aan dit bestemmingsplan.
Landschappelijke inpassing Haverhoekseweg
Uitgangspunt
Voor de landschappelijke inpassing van de nieuwbouw aan de Haverhoekseweg geldt als uitgangspunt het document 'Richtlijnen erfbeplanting Gemeente Borsele'. Daarin is als doelstelling aangegeven: Behoud en versterking van de landschappelijke identiteit. Als middel kan gebruik worden gemaakt van een singelbeplanting met bomen en heesters of van enkel heester en een streekeigen element.
Plan
Er is gekozen voor een singelbeplanting met heesters van 5 meter breed omdat bomen overlast geven aan de groei en rijping van fruit in de boomgaard. Uitgangspunt bij de sortimentskeuze is de lijst zoals genoemd in 'Richtlijnen erfbeplanting Gemeente Borsele'. 77% van de rand van het bouwblok is beplant met heestersingel. Uit de richtlijnen is gekozen voor de volgende soorten: Viburnum opulus (Gelderse roos), Cornus sanguinea (Rode kornoelje), Corylus avellana (Hazelaar), Frangula alnus (Sporkehout) en Ligustrum vulgare (Wilde Liguster).
Als streekeigen element is een wei met notenbomen toegevoegd. Aan de wegzijde komen enkele solitaire bomen rondom het huis, en aan één zijde van de notenwei komt een geschoren haag.
Figuur 3.5 Landschappelijk inrichtingsplan Haverhoekseweg (bron: A.Kloet)
Normstelling en beleid
Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet conform artikel 77 Wgh bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien.
Toetsing
Een agrarisch bedrijf betreft geen geluidsgevoelige functie, een bedrijfswoning wel. Derhalve vormt geluidhinder een aandachtspunt bij de beoogde ontwikkeling.
Hierbij wordt opgemerkt dat in het kader van het bestemmingsplan ‘Borsels Buiten’ de geluidsbelasting langs de hoofdwegen in het buitengebied in kaart is gebracht. De Haverhoekseweg betreft echter geen hoofdweg en heeft een dermate lage verkeersintensiteit dat voor deze weg de geluidscontouren niet zijn berekend.
Daarnaast is rekening gehouden met de bebouwingsvrije zones langs wegen ingevolge de provinciale wegenverordening 2010. Zo is het bouwblok gelegen op 20 meter afstand uit de as van de dichtstbij gelegen hoofdverkeersbaan.
Voor de woning aan de Molenstraat geldt dat het hier een reeds bestaande woning betreft. Hier wordt dan ook geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluidshinder vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
In het kader van de ontwikkeling is voor de nieuwe bedrijfslocatie een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 Bodemonderzoek Haverhoekseweg ong). Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie, agrarisch bedrijf met bedrijfswoning.
Voor de locatie aan de Molenstraat is in overleg met het bevoegd gezag besloten om het onderzoek uit te stellen tot het moment van bedrijfsbeëindiging. Indien noodzakelijk kan dan tijdens de sloop van de te verwijderen opstallen de bodem gesaneerd worden.
Conclusie
Vanuit milieukundig oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken welke dier- en plantensoorten er voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voorbestaan van de gevonden soorten.
Het meest nabijgelegen gebied dat aangewezen is als Nationaal Natuurnetwerk is het agrarisch beheersgebied op een afstand van circa 850 meter van de nieuwe bedrijfslocatie en het gebied de Inlaag Hoedekenskerke gelegen op circa 600 meter afstand van het bestaande agrarisch bedrijf. De afstand tot het Nationaal Natuurnetwerk wordt daardoor als gevolg van het voornemen groter.
Verder ligt het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied, de Westerschelde, ook op een afstand van circa. 1.100 meter ten opzichte van de nieuwe bedrijfslocatie.
De bovengenoemde natuurgebieden zijn op meer dan 100 meter afstand van het nieuwe agrarische bouwblok aan de Haverhoekseweg gelegen. In het kader van de Verordening Ruimte Provincie Zeeland hoeft derhalve geen nadere afweging ten opzichte van deze natuurgebieden plaats te vinden.
De Habitatrichtlijn en Flora- en Faunawet hebben evenwel ook betrekking op beschermde planten- en diersoorten buiten de aangewezen gebieden. De grond is momenteel actief in gebruik als boomgaard. Een flora- en fauna-onderzoek kan derhalve achterwege worden gelaten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleidskader
Rijksbeleid
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Centraal staat het thema Erfgoedzorg.
Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke ordeningsplannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd. Van belang is ook het principe dat de verstoorder betaalt voor het opgraven en voor het documenteren van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Borsele heeft in juni 2011 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid vormt het primaire toetsingskader voor archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De ondergrond van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit verschillende geologische lagen met elk een specifieke archeologische verwachting voor een bepaalde periode uit de geschiedenis. Voor de gemeente Borsele is vooral de bovenste laag, de zogenaamde Laag van Walcheren, van belang, omdat hiervoor de hoogste archeologische verwachting op het aantreffen van vindplaatsen geldt. Binnen deze laag worden zones onderscheiden die elk een eigen archeologische verwachting kennen, gebaseerd op bekende archeologische gegevens en de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de gemeente. Daarnaast zijn uit de bekende archeologische gegevens een aantal locaties aangewezen waar zich een archeologische vindplaats bevindt. De oude dorpskernen zijn ook aangewezen als terreinen van archeologische waarde.
Onderzoek
De planlocatie van het nieuwe bedrijf aan de Haverhoekseweg kent, gezien kaartlaag 1 (Walcheren), een hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 4) (zie figuur 4.1). Wanneer de bodemverstoring groter is dan 250 m² én dieper dan 40 cm, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Figuur 4.1 Uitsnede Maatregelenkaart 1 Walcheren (Bron: Gemeente Borsele)
In het kader van het voornemen is aan de Haverhoekseweg door het bureau Artefact een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied het volgende geconcludeerd en aanbevolen: een lage verwachting voor de Prehistorie, Middeleeuwen en Nieuwe tijd en een hoge verwachting voor de IJzertijd en Romeinse tijd. Het Hollandveen Laagpakket kan worden aangetroffen vanaf 1,40 meter –NAP.
Op basis hiervan wordt aanbevolen ten behoeve van de herinrichting binnen het plangebied geen bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren die dieper reiken dan 1,3 meter –NAP. Indien binnen het plangebied toch bodemverstorende werkzaamheden worden uitgevoerd die dieper reiken dan 1,3 meter –NAP, wordt archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie (zie daarvoor paragraaf 4.5) dienen ook de facetten historische (stede) bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Het plangebied, bestaande en nieuwe situatie, is gelegen in de Hoedekenskerkepolder. De Hoedekenskerkepolder is circa 622 ha groot. Het gaat om een agrarische polder met veel boomgaarden, gemaal Groenewege en het dorp Hoedekenskerke.
Historie
Door de stormvloed van 1014 was een groot deel van Zuid-Beveland overstroomd geraakt en was de Zwake ontstaan. De gespaard gebleven gebieden waren het oude Zuid-Beveland (De Breede Watering Bewesten Yerseke) en de drie eilanden Borssele, Oudelande en Baarland. Om de drie eilanden werd een ringdijk aangelegd, waarschijnlijk in de tweede helft van de 12e eeuw. Daardoor werd één eiland gevormd, ‘Borssele’ genaamd. Er werden vier binnendijken aangelegd om het inundatiegevaar van het eiland te verkleinen, de zogenaamde vijfzodendijken (een dijk met een kruinbreedte van vijf zoden). Hierdoor ontstonden de huidige polders Borssele, Ellewoutsdijk, Baarland en Hoedekenskerke.
Het nieuwe agrarische bouwblok zal vrijwel geen invloed hebben op eventueel aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten van het polderlandschap. De beoogde bebouwing wordt landschappelijk ingepast. De cultuurhistorische waarde van het landschap wordt op deze wijze niet aangetast.
Beleid
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Het projectgebied ligt binnen het stroomgebied van het Waterschap Scheldestromen. Bij het Waterschap Scheldestromen wordt voor de watertoets een tabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling van de locatie aan de Haverhoekseweg ong. te Hoedekenskerke.
Toetsing
thema en water(beheer)doelstelling | uitwerking | |||
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 1.100 meter ligt de primaire waterkering van de Westerschelde. Circa 480 meter ten zuiden ligt een regionale waterkering. De afstand van beide waterkeringen tot het plangebied is dermate groot dat de waterveiligheid door de ontwikkeling niet zal worden beïnvloed. | |||
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Het plangebied van de nieuwe bedrijfslocatie heeft een oppervlakte van circa 1 ha. De daadwerkelijke vormgeving en het te verharden oppervlak wordt in een later planstadium bepaald. Zowel aan de Haverhoekseweg als direct aan de noordzijde van het plangebied ligt een watergang. De initiatiefnemer is voornemens om in overleg met het waterschap één van deze watergangen te verbreden ter compensatie van te verharden oppervlak. Hierover worden in een later planstadium afspraken gemaakt. | |||
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van, of brengen van water/stoffen in het grondwater. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden. | |||
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat/overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Regenwater wordt afgekoppeld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. | |||
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via onder andere de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. De realisatie van open water kan mogelijk een verhoging van het verdrinkingsrisico met zich meebrengen. Door middel van afscherming en het creëren van een flauw talud wordt de kans hierop geminimaliseerd. | |||
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De ontwikkellocatie is matig zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase. | |||
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd. Het plan voorziet niet in de realisatie van bebouwing op 7 m of minder van het oppervlaktewater. De afstand van de beoogde woning tot de insteek van de ten westen gelegen secundaire watergang bedraagt minimaal 10 meter. |
|||
Grondwaterkwaliteit Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed. | |||
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur. Zie ook paragraaf 4.3. | |||
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater. | |||
Andere belangen waterbeheerder(s) | ||||
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. | |||
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf (zie paragraaf 4.7) |
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten op de Haverhoekseweg. Deze weg gaat in het noorden naar de Molenstraat, één van de belangrijkste ontsluitingswegen van de kern Hoedekenskerke. In het zuiden sluit de weg aan op de Waardweg. Via beide wegen is het plangebied verbonden met de kern Hoedekenskerke en de overige kernen binnen de gemeente Borsele. Via de 's Gravenpoldersestraat is de N666 te bereiken, de hoofdverbindingsweg binnen de gemeente Borsele en de directe verbinding met de rijksweg A58.
Op een afstand van circa 800 meter, aan de Molenstraat is een bushalte waar bussen in de richtingen van Goes, Borssele en Heinkenszand halteren.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Het voornemen voorziet in de verplaatsing van het agrarisch bedrijf van de Molenstraat naar de Haverhoekseweg, een zijstraat van de Molenstraat. De verkeerstroom afkomstig van het bedrijf zal hierdoor beperkt wijzigen, waarbij de kern Hoedekenskerke zal worden ontlast van landbouwverkeer. De verkeersgeneratie afkomstig van het bedrijf zal niet wijzigen.
Aan de Haverhoekseweg wordt als onderdeel van het verplaatste bedrijf een nieuwe bedrijfswoning mogelijk gemaakt. De verkeersgeneratie van een woning bedraagt circa 7 mvt/etmaal.
Gezien de beperkte toename van verkeer als gevolg van de nieuwe bedrijfswoning en de gewijzigde verkeerstroom, worden geen problemen voorzien in de verkeersafwikkeling en de veiligheid.
Het verkeer wordt voornamelijk afgewikkeld van de Haverhoekseweg naar de Molenstraat en de Waardweg ten zuiden van het plangebied. Hierdoor zal de kern Hoedekenskerke worden ontlast van landbouwverkeer.
Parkeren
De parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen voor de bedrijfswoning dient opgevangen te worden op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte voor.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed. De beperkte toename van het verkeer zorgt niet voor problemen in de afwikkeling. De parkeerbehoefte kan gemakkelijk op eigen terrein worden opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
Om in deze ruimtelijke onderbouwing de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
Ten zuiden van het plangebied aan de Haverhoekseweg, op een afstand van circa 80 meter ligt een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dergelijke bedrijven hebben een zoneringsafstand van 30 meter. De afstand tot het bedrijf is ruim voldoende en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De ontwikkeling van het bedrijf zorgt zelf ook niet voor milieuhinder naar het genoemde bedrijf aan de Haverhoekseweg nummer 4.
De planlocatie aan de Haverhoekseweg is momenteel in gebruik als boomgaard. Voor de realisatie van het bedrijf en bedrijfswoning zal een deel van de boomgaard worden verwijderd. Rondom de beoogde bedrijfswoning zal rekening gehouden worden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen, onder andere door de plaatsing van een windhaag. Om een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen garanderen wordt op basis van rapporten van Wageningen UR ('landbouwuniversiteit Wageningen'), uitgevoerd door J.C. van de Zande & M. Wenneker, voldoende afstand aangehouden tussen de boomgaard en de nieuwe bedrijfswoning (met bijbehorende erf en tuin) en indien noodzakelijk een windhaag geplaatst.
In het rapport van Wageningen UR staat een tabel met de aan te houden afstanden (zie figuur 4.2).
In deze tabel zijn de volgende situaties beschouwd:
Voor bovenstaande 4 praktijksituaties zijn de benodigde afstanden tot de perceelsgrenzen (gedefinieerd als de insteek van de sloot aan de perceelzijde of 3 m van de laatste bomenrij als er geen sloot aanwezig is) berekend om geen overschrijding van het huidblootstellingsrisico op 0-3 m hoogte (omstanders en personen in de tuin) en op 3-6 m (de woning) hoogte te krijgen in de volbladsituatie (na 1 mei) en in de kale boomsituatie (voor 1 mei).
Figuur 4.2 Benodigde afstand vanaf de perceelgrens (m) om in de kale boomsituatie en in de volbladsituatie geen overschrijding van het huidblootstellingseindpunt (AEL) te krijgen op de hoogten 0-3 m en 3-6 m (Bron: "Onderzoek naar driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen" door J.C. van de Zande & M. Wenneker)
De afstand die nodig is om tot geen overschrijding te komen van het huidblootstellingsrisico is in de kale boomsituatie groter dan in de volbladsituatie. Voor gewasbeschermingsmiddelen die zowel in de kale boomsituatie als in de volbladsituatie gespoten worden zijn de afstanden voor de kale boomsituatie maatgevend voor een veilige afstand vanaf de boomgaard.
Op grond van berekeningen blijkt zowel in volbladsituatie (na 1 mei) als in de kale boomsituatie (voor 1 mei), 35 m van de perceelgrens een veilige afstand te zijn. Als op de perceelsgrens een windhaag (bijvoorbeeld 4 m hoge elzen) aanwezig is dan wordt deze afstand verkleind tot 25 m. De afstand tot gevoelige functies zoals omstanders en bebouwing kan verder verkleind worden door de aanplant van een wintergroene windhaag (in de kale boomsituatie), een dubbele windhaag, een houtwal of een constructie met een vergelijkbare filterende werking. Voor een dubbele of wintergroene windhaag wordt berekend dat de benodigde veiligheidszone 15 m van de perceelrand is.
Conclusie
Doordat bij de planvorming voldoende afstand wordt aangehouden tussen de boomgaard en de beoogde woning/achtertuin vormt de boomgaard en daarmee het aspect milieuhinder, geen belemmering voor het initiatief.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn dan wel komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico.
Risicovolle activiteiten zijn:
Als de afstand tot een risicovolle activiteit maar groot genoeg is, is er sprake van 100% veiligheid. Maar deze afstand kan kilometers groot zijn. Nederland is te klein om deze afstanden te hanteren. Daarom is gekozen voor het hanteren van een basisbeschermingsniveau. Dit wordt geconcretiseerd door toepassing van grens- en richtwaarden voor plaatsgebonden risico (PR) en oriëntatiewaarden voor groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een transportroute. Ook buiten de PR-contouren bestaat nog een invloedsgebied waarbinnen groepen personen slachtoffer kunnen worden van een ongeval. Daarom moet ook het GR worden onderzocht. Het GR geeft de kans per jaar aan dat in één keer een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang die zich in de omgeving van een risicovolle activiteit bevindt, dodelijk door een ongeval met gevaarlijke stoffen worden getroffen. De hoogte van het GR is niet ruimtelijk weer te geven, wel het invloedsgebied waarover het GR wordt berekend.
Inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Dat wil zeggen een kans van één op een miljoen per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd op een plaats aanwezig is, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen overlijdt. Het Bevi legt daarnaast een verantwoordingsplicht voor een gemeente of provincie op voor het groepsrisico (indien dit risico verandert). Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens; de afstand vanaf de inrichting waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval bij een inrichting. Bij de verantwoording moet de gemeente of provincie onder andere de zelfredzaamheid van de bevolking en de mogelijkheden voor hulpverlening meewegen. Zij moet hierover advies vragen bij de regionale brandweer. In Zeeland wordt aan deze adviseurstaak invulling gegeven door de Veiligheidsregio Zeeland.
Onderzoek
Inrichtingen
Ten zuidoosten van het plangebied aan de Haverhoekseweg 4 is één Bevi-inrichting aanwezig, het betreft een Varkenshouderij. Binnen deze inrichting is een propaantank met een inhoud van 18 m³ aanwezig. De inrichting is gelegen op meer dan 1000 meter afstand van het plangebied. De PR 10-6 risicocontour reikt niet tot het plangebied evenals het invloedsgebied van het Groepsrisico. Een nadere verantwoording is derhalve niet noodzakelijk.
Ten noordoosten van het plangebied aan de Haverhoekseweg (aan de 's-Gravenpoldersestraat 23) is de inrichting "Maatschap N.P. en K.D. Leendertse" gelegen. Deze inrichting beschikt over een propaan tank van 3 m³. Deze propaantank is dermate klein van omvang dat zowel de PR 10-6 risicocontour als het invloedsgebied van het groepsrisico niet buiten de eigen inrichtingsgrenzen vallen. Een nadere verantwoording is derhalve niet noodzakelijk.
Transport gevaarlijke stoffen
Ten zuiden en oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Westerschelde. Voor de Westerschelde is door Det Norske Veritas op 8 december 2011 een QRA opgesteld (Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015 en 2030). Uit deze actualisatiestudie blijkt dat de PR 10-6 risicocontour in alle gevallen volledig op de vaarweg gelegen is, deze komt dus niet tot aan het plangebied.
Tevens blijkt uit deze actualisatiestudie dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Ter hoogte van het plangebied blijft deze dus ook onder de oriëntatiewaarde. Het voornemen betreft een bedrijfsverplaatsing, waarbij één nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt. Het groepsrisico zal zeer beperkt toenemen. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
Binnen en in de nabije omgeving van het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, rails, of door leidingen plaats.
Conclusie
Op basis van het hiervoor geschrevene kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | ||
Fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Vanaf 2015 | ||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Wet milieubeheer
De ontwikkeling betreft de verplaatsing van een bedrijf en de realisatie van één nieuwe bedrijfswoning. Het voornemen valt daarmee binnen de categorie die is vrijgesteld van toetsing. De ontwikkeling draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied worden gegeven. Dit wordt in dat geval gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Voor het plangebied zijn echter geen representatieve gegevens voorhanden, aangezien de dichtstbijzijnde berekende punten op een afstand van minimaal 6 km (A58) liggen.
Echter, gezien de omgeving van het plangebied en het buitengebied van de gemeente Borsele kan worden aangenomen dat voor het plangebied aan de grenswaarden kan worden voldaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Het voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch planologisch kader waarbinnen de beoogde en deels nog uit te werken planvorming kan plaatsvinden. Het bestemmingsplan is globaal ingestoken, zodat er voldoende ruimte blijft voor gewijzigde inzichten qua gebruik en de positionering van de nieuwe bedrijfsbebouwing.
Het voorliggend plan kent een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels, welke uit oogpunt van uniformiteit zijn afgestemd op het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele.
Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna: verbeelding) met regels. Bij het opstellen van de regels en de verbeelding is uitgegaan van de richtlijnen “Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)”.
De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het agrarisch gebruik van de gronden. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden. In de regels zijn de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden voor het kavel opgenomen.
In de bestemming Agrarisch is de mogelijkheid opgenomen om Nieuwe Economische Dragers (NED) te realiseren. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan het behoud en de vitaliteit van het landelijk gebied. De basis van het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. De NED moet passend zijn in de omgeving naar aard, schaal en omvang. De activiteiten die op voorhand passend worden gevonden zijn opgenomen in bijlage 1 bij de regels.
Bij een aanvraag voor een NED wordt de specifieke locatie op de geschiktheid van de functie getoetst.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen (de huisvesting van personen) alsmede voor tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. In de regels is aangegeven dat het (enkel) betreft vrijstaand wonen. Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten op de standaardregeling voor woningen en anderzijds op de bouwregels voor bedrijfswoningen.
Nieuwe Economische Dragers
In de bestemming Wonen is de mogelijkheid opgenomen voor Nieuwe Economische Dragers (NED). Deze activiteiten leveren een bijdrage aan het behoud van beeldbepalende en cultuurhistorische panden.
De NED moet passend zijn in de omgeving naar aard, schaal en omvang. Om deze reden zijn voor de voorliggende locatie verschillende activiteiten uitgesloten. De activiteiten die op voorhand passend worden gevonden zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels.
Bij een aanvraag voor een NED wordt de specifieke locatie op de geschiktheid van de functie getoetst.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
In verband met de aanwezige archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' opgenomen. In paragraaf 4.4 Archeologie wordt aangegeven dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Voor verstoringen van de bodem over een oppervlakte van meer dan 50 m2 is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig, tenzij niet dieper wordt gegraven dan 1,40 meter. Bouwen, aanleggen en het verrichten van werkzaamheden zijn binnen het gebied met deze verwachting veelal omgevingsvergunningsplichtig.
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Op basis van dit artikel kan het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouw zijnde.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte afwijkingen in verband met het ruimtelijk of technisch beter plaatsen van bouwwerken én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte. Deze afwijkingsmogelijkheden hebben tot doel flexibiliteit in het plan in te bouwen. Het afwijken kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel omvat algemene wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen en beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen (tot 3 meter) mogelijk te maken. Het verschuiven van bestemmingsgrenzen kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is daarom in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende parkeerplaatsen op het perceel worden gerealiseerd is in de overige regels opgenomen dat bij de realisatie van een gebouw voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand gehouden.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Bro en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Dit artikel geeft de naam aan waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald: Regels van het bestemmingsplan Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017.
Kostenverhaal
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder andere het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie.
Er is een overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk en is dan ook achterwege gelaten.
Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, te worden aangetoond. Realisatie van het plan valt binnen de financiële mogelijkheden van de initiatiefnemer.
In artikel 3.9a, lid 1 Wro is bepaald dat op de voorbereiding van een wijziging afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs elektronische weg geschied en dat het ontwerp besluit met de daarbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar worden gesteld. Het ontwerp besluit en bijbehorende stukken (bestemmingsplan en onderliggende onderzoeken) zullen 6 weken ter visie liggen. Belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van terinzagelegging zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen bij de gemeente inbrengen.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van gemeenten, alsmede met Rijks- en Provinciale diensten etc. Voor dit plan is overleg gepleegd met:
De Provincie en het Waterschap hebben beide aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan. Naar aanleiding van de reactie van deze instanties is het bestemmingsplan niet aangepast.
Het ontwerp bestemmingsplan '"Borsels Buiten, gedeelte Molenstraat 11 en Haverhoekseweg ong. Hoedekenskerke, 2017' heeft van 20 april tot en met 31 mei 2017 ter inzage liggen op het gemeentehuis en digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid om een zienswijze op het plan in te dienen. De gemeente heeft binnen de genoemde termijn geen zienswijzen ontvangen. Het Op 13 juli 2017 heeft de raad besloten het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen.